254: Archief van Louis Deltour

Het archief van Louis Deltour bestaat voor een groot deel uit de vele schilderijen, tekeningen en schetsen, van de schetsjes voor het soldatenblaadje Kit Bag en de titelbladen voor de communistische periodieken tot de illustraties voor een uitgave van Decosters Uilenspiegel; verder uit een uitgebrei...

Full description

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:Niet raadpleegbaar
Reference code:254
Level of description:archief
By: Deltour, Louis
Date:1924-1995
Online access: https://hdl.handle.net/10796/9E421A04-BBCB-4E98-A30F-64104D00A87A?locatt=view:level2
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
Description
Summary:Het archief van Louis Deltour bestaat voor een groot deel uit de vele schilderijen, tekeningen en schetsen, van de schetsjes voor het soldatenblaadje Kit Bag en de titelbladen voor de communistische periodieken tot de illustraties voor een uitgave van Decosters Uilenspiegel; verder uit een uitgebreide bibliotheek met boeken, brochures en periodieken over kunst (Savoir et Beauté, Les Lettres françaises..) en over politiek; deze periodieken hebben dikwijls betrekking op de Sovjetunie (Spoutnik, La Littérature sovjétique, Etudes sovjétiques…). Zijn briefwisseling en dossiers gaan over de verschillende facetten van zijn politiek en artistiek leven. Er zit heel wat correspondentie in met vrienden uit die milieus. Zijn brieven en nota’s handelen bijgevolg vooral over zijn politiek engagement, de kunstcollectieven waar hij deel van uitmaakte, het kunstonderwijs en zijn visie op kunst.
Date:1924-1995
Physical description:[2,20 strekkende meter]
Notes:[Een herwerking was noodzakelijk omdat er in de loop van 2008 nog heel wat archief van Deltour opgedoken is.]
***********
[S/1998/053, D/1998/013]
***********
Biografie: Louis Deltour (1927-1998) werd geboren in een arbeidersgezin in de buurt van Doornik. Na zijn studies aan de plaatelijke Academie voor Schone Kunsten volgde hij de lessen aan de Franstalige hogeschool voor architectuur en sierkunsten La Cambre in Brussel. In 1946 was hij samen met Edmond Dubrunfaut en Roger Somville medeoprichter van het Centre de Rénovation de la Tapisserie de Tournai (Centrum voor renovatie van het Doornikse wandtapijt), dat grootse tapijten mocht produceren voor openbare gebouwen en ambassades. Deze groep lag aan de basis van het ontstaan van de groep Forces Murales. De groep Forces Murales wou kunst ten dienste stellen van het volk en kunst moest bijgevolg bestemd zijn voor een groot publiek. Tegelijkertijd profileerde Forces Murales zich als een de groep geëngageerde kunstenaars met nauwe banden met de communistische partij. Deltour zelf was in 1944 lid geworden van die partij en dat was voor hem een levenslang engagement. Hij leidde de kleine partijafdeling van Colonne-Elleszelles. Tussen 1947 en 1953 maakten de drie kunstenaars van Forces Murales verscheidene collectieve werken : wandtapijten, fresco’s, muurschilderijen en mozaïeken. Zo maakten ze de fresco’s voor het Justitiepaleis van Brussel in 1949. De iets oudere Dubrunfaut (1920-2007) heeft een grote invloed gehad op de groep. Hij was in 1945 al lid van de groep Jonge Belgische Schilderkunst, een groep die hem vooral aansprak door haar realistische oriëntatie. Samen met Léon-Louis Sosset had hij een eerste Manifest voor Murale Kunst opgesteld. Samengevat in drie punten gaat het ten eerste over het herwaarderen van de murale technieken met collectieve draagwijdte, ten tweede over het scheppen van een publieke kunst die het leven en het werk van de mensen verheerlijkt en die de kunst in het bereik van iedereen stelt, en tenslotte over het realiseren van een synthese van de plastische kunsten door een samenwerking met de architecten. Na het uiteenvallen van de groep bleef Deltour de commerciële benadering van de kunst bestrijden; hij gaf er de voorkeur aan om tentoon te stellen in volkshuizen, buurthuizen en scholen. Misschien bleef hij daarom relatief onbekend, in tegenstelling tot zijn twee companen die internationale bekendheid verwierven in de kunstwereld. Hij bleef erg gehecht aan zijn geboortestreek en haar bewoners. Hij vond in 1961 een betrekking als leraar aan Academie voor Schone Kunsten van Doornik en verzamelde de lokale kunstenaars in het collectief Art et Travail (1973-1980) met J.P. Delhaye, C. Dubois, R. Remy, R. Goeminne en zijn zoon Philippe Deltour. Ook achteraf was hij betrokken in lokale samenwerkingsverbanden zoals de Cercle artistique de Tournai en Tournai5, maar dan ging het eerder om het samen opzetten van een tentoonstelling dan om een gemeenschappelijke visie. Deltour schilderde en schetste veel, enorm veel; het Amsab-ISG alleen al kreeg een 8.000 tekeningen en een 300 schilderijen. Op esthetisch vlak kan men Deltour omschrijven als een realistisch kunstenaar; de moderne of avant-garde kunst wees hij resoluut van de hand. Maar hij verviel niet in het socialistisch realisme. Hij schilderde dikwijls taferelen uit het dagelijks leven, op een simpele, ongekunstelde en vrijmoedige manier. Hij schilderde veel portretten van mensen uit zijn directe omgeving: arbeiders aan het werk of tijdens hun ontspanning, vrouwen in het huishouden… Maar slechts zelden beelden van een revolte, van pijn, van verdrukking of een sterke emotie. De personages zijn eerder typen dan individuen. De hommage aan de arbeider haalt meestal de boventoon. Deltour heeft ontelbare notities neergepend over zijn kunstopvatting, maar nergens is een afgewerkte tekst hierover te vinden. De basisidee die naar boven komt uit zijn talloze notities en tekstjes is dat kunst een bijdrage moest leveren tot de omverwerping van het kapitalisme. In hoeverre is hij daarin geslaagd? Was hij niet meer een humanist dan een revolutionair? De toepassing van zijn kunstopvatting blijft een onderwerp voor verdere studie. Reeds als student aan La Cambre en als lid van de communistische jeugdvereniging, had hij in 1953 binnen die organisatie de groep Breughel opgericht om zijn ideeën te kunnen uitwerken. Tegen l’art pour l’art, voor een realistische kunst in relatie met de sociale bewegingen, voor een kunst die bijdraagt tot de verbetering van de menselijke verhoudingen. Die stellingnamen onderbouwde hij met verwijzingen naar de geschriften van Plekhanov, de ‘vader’ van de Russische marxisten, over kunst. Hij onderging ook de invloed van zijn deelnames aan de (communistische) wereldjeugdfestivals in de jaren 1950 met de bijhorende kunstwedstrijden. Die festivals stonden in het teken van de vrede en de vriendschap onder de volkeren. In zijn briefwisseling met vrienden zoals Emile Salkin en in verslagen van de partijcommissie over culturele politiek ging hij daar verder op in. In de tijdsgeest van de koude oorlog was hij sterk begaan met de vredesproblematiek en de onvoorwaardelijke verdediging van sociale en culturele realisaties in het Oostblok.