144/8.1.2.1: Gewestelijke afdeling Aalst

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:Het archief is raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris.
Reference code:144/8.1.2.1
Level of description:reeks
By: Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV)
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
Description
Date:-
Notes:Biografie: Het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) ontstond uit de fusie van diverse syndicale organisaties die tijdens de tweede wereldoorlog actief waren in het verzet. Naast het socialistische Belgische Vakverbond (BVV) was er het Belgisch Verbond der Eenheidssyndicaten (BVES), dat de communistische Syndicale Strijdkomitees groepeerde, de Mouvement Syndical Unifié (MSU) van André Renard en het pluralistische Algemeen Syndicaat der Openbare Diensten (ASOD). Vanaf oktober 1944 bereidden deze organisaties de oprichting van een nieuwe syndicale eenheidsorganisatie voor. Het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV) werd eveneens uitgenodigd maar haakte af. De onderhandelingen verliepen moeilijk wegens de rivaliteit tussen het BVV en het BVES en omdat het BVV er maar moeizaam mee instemde de directe banden met de socialistische partij op te zeggen. Uiteindelijk werd op het fusiecongres van 28 en 29 april 1945 het ABVV opgericht, als een partijonafhankelijke vakbond. Op enkele jaren tijd trok de BVV-vleugel de macht binnen het ABVV naar zich toe. De communistische afdelingen van het BVES moesten fusioneren met de andere afdelingen, en de communistische leiders werden uitgesloten. De groep rond Renard integreerde beter in de structuren, maar bleef zich linkser en onafhankelijker opstellen. Ze verdedigde de syndicale onafhankelijkheid en de directe actie en had vooral invloed in Wallonië. Toch werden de banden met de Belgische Socialistische Partij (BSP) weer aangehaald met de oprichting van de Socialistische Gemeenschappelijke Actie in 1949. De BSP nam een deel van het ABVV-programma over en beide werkten samen tegen de terugkeer van Leopold III. Bij de oprichting van het ABVV eisten de voorstanders van de directe actie ook een cumulatieverbod tussen een politiek en een syndicaal mandaat. Ondanks protest van het BVV werd het verbod goedgekeurd, maar zelfs algemeen secretaris Louis Major hield zich er niet aan. Het conflict werd pas in 1964 opgelost toen het cumulatieverbod werd heringevoerd voor het nationaal secretariaat. Ook de macht van de beroepscentrales werd ingeperkt. De gewestelijke afdelingen van de centrales moesten zich aansluiten bij interprofessionele gewesten; die laatste namen de meeste administratie over en kregen zitting in de bestuursorganen van het ABVV. De interprofessionele gewesten wonnen gedurende het bestaan van het ABVV beetje bij beetje aan belang tegenover de centrales. Door het bestaan van de gewesten werden verschillende Vlaams-Waalse tegenstellingen duidelijk. Zo kwamen de Waalse gewesten in 1960 afzonderlijk samen om de staking tegen de Eenheidswet te organiseren. André Renard bepleitte een federale herstructurering van de vakbond om de specifieke problemen van de Waalse economie aan te pakken. Toen hij geen gehoor vond verliet hij het ABVV om de Mouvement Populaire Wallon op te richten. Daarna volgden toch geleidelijke hervormingen. In 1963 werden taalpariteiten ingesteld in de bestuursorganen van het ABVV. In 1968 werden de Vlaamse en Waalse Intergewestelijke opgericht. In 1978 werd die structuur in de statuten vastgelegd en zag ook een Brusselse Intergewestelijke het licht. In de jaren 1940 verkreeg het ABVV op de Nationale Arbeidsconferenties tal van loonstijgingen en prijsmatigingen. Vanaf de jaren 1950 bepaalde het ABVV op een meer structurele manier de sociale en economische koers mee met collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's), die vanaf de jaren 1960 ook op interprofessioneel niveau afgesloten werden. Een groot strijdpunt was het sociale zekerheidsstelsel. Na de oorlog werd het Sociaal Pact van 1944 tussen patroons en vakbondsleiders ten uitvoer gebracht, waarin onder andere een verplichte toetreding inzake werkloosheid en ziekte en een gecentraliseerd systeem van bijdrageheffing werd opgenomen. Het ABVV kon de sociale zekerheid mee beheren daar de officiële instellingen paritair werden bestuurd door werkgevers en vakbonden. Overigens kon het ABVV haar ledenaantal hoog houden doordat de uitkering van werkloosheidsvergoedingen door de vakbonden gebeurde. Nadat het sociale zekerheidssysteem was ingevoerd, bleef het ABVV strijden voor bepaalde structurele hervormingen, zoals een repartitiesysteem voor pensioenen, en voor kwantitatieve verbeteringen, zoals de indexering van de uitkeringen. Tot 1975 voerde het ABVV een offensieve strategie om door onderhandelingen zoveel mogelijk nieuwe voordelen te veroveren; daarna moest de vakbond zich door de crisis defensief opstellen om de verworven voordelen te behouden. Een ander strijdpunt was de renardistische eis van economische democratie, die de arbeiders op alle niveaus dichter bij het economische beleid moest betrekken. Economische democratie omvatte grote structuurhervormingen zoals nationalisaties van de energiesector en het kredietwezen en de oprichting van nationale planningsorganen. Op bedrijfsniveau moest er arbeiderscontrole komen door middel van medebeheer in een ondernemingsraad. Slechts een klein deel van de eisen werd effectief gerealiseerd; zo werden in 1947 de syndicale delegaties in bedrijven erkend, werden in 1948 de ondernemingsraden wettelijk geregeld en werd in 1952 de Nationale Arbeidsraad opgericht. Het resulteerde echter niet in de verhoopte arbeiderscontrole. Vanaf 1954 richtte het ABVV de aandacht op de grote structuurhervormingen. Nationaliseringen zijn er nooit gekomen; er kwamen slechts enkele kleinere planningsorganen, zoals de Nationale Investeringsmaatschappij in 1962. De staking van 1960-61 tegen de Eenheidswet vormde de grootste stakingsactie die het ABVV organiseerde. Ze legde de interne tegenstellingen bloot die al van bij de oprichting aanwezig waren en leidde tot de afscheuring van de renardisten en de federalisering van het ABVV. Na de staking volgde echter de nooit gekende economische boom van de golden sixties. Het ABVV en het ACV vormden een gemeenschappelijk vakbondsfront en via sociaal overleg tussen patroons en vakbonden werden vele sociale voordelen in CAO's en langlopende akkoorden vastgelegd. In ruil werd het arbeidsritme steeds verhoogd en werd de zelfstandigheid van de arbeider op de werkvloer ingeperkt, wat uiteindelijk leidde tot wilde stakingen rond 1970. Het uitbreken van de economische crisis in het midden van de jaren 1970 trof ook het ABVV. Tussen 1976 en 1986 werden geen interprofessionele akkoorden meer gesloten, het ACV verbrak het gemeenschappelijk vakbondsfront van 1979 tot 1987, de werkloosheid groeide schrikbarend en de overheid voerde weinig economische planning en veel besparingsrondes door. Het ABVV stelde in 1977 tegen het soberheidsbeleid een Progressistisch Alternatief voor, met onder meer algemene arbeidsduurvermindering als oplossing voor de werkloosheid. De inperking van de werkloosheid was voor het ABVV essentieel om het overheidstekort weg te werken. De vakbond bestreed iedere maatregel die de lasten afwentelde op de minder gegoeden. Ze zette haar eisen kracht bij met tal van betogingen en stakingen, zoals de vrijdagstakingen in 1977. Toch kreeg het ABVV slechts weinig eisen gerealiseerd. In 1986 werd het interprofessioneel overleg hervat en in 1988 werd het gemeenschappelijk vakbondsfront hersteld en kwamen de socialisten in de regering. Daardoor kon het ABVV een aantal eisen verwezenlijken. Pas in 1993 organiseerde het ABVV weer een algemene staking, toen de regering Dehaene het sociaal overleg omzeilde en het Globaal Plan doorvoerde met besparingen in de sociale zekerheid. Inmiddels had het ABVV op zijn congres in 1989 een drastische vernieuwing doorgevoerd onder impuls van zijn nieuwe voorzitter François Janssens. Wegens dalende populariteit zocht het ABVV naast zijn traditionele achterban in de (zware) industrie ook aansluiting bij werknemers uit KMO's, kaderpersoneel, vrouwen en deeltijdse werknemers. Vanaf dan richtte het ABVV ook meer actie op groepen die tot dan minder aandacht hadden gekregen: migranten, vrouwen, (brug)gepensioneerden, jongeren ...