289/1.1: Jaarverslagen en planning
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Vermits het materiaal van zeer recente datum is, zien wij ons genoodzaakt de toegankelijkheid voorlopig beperkt te houden. Omdat de archiefvormer van dit bestand niet meer bestaat en dus niet in staat is zijn veto te stellen kan consultatie enkel na overleg met de archiefverantwoordelijke en enkel voor bepaalde stukken. |
---|---|
Reference code: | 289/1.1 |
Level of description: | reeks |
By: | |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | - |
---|---|
Notes: | Biografie: De zoektocht naar de wortels van de integratiesector, brengt ons al gauw terug tot de beginjaren van de naoorlogse immigratie. Het stijgend aantal gastarbeiders deed een aantal noden en vragen ontstaan waaraan aanvankelijk vooral vanuit syndicale hoek tegemoet gekomen werd. Stilaan groeide ook daarbuiten het besef dat er werk gemaakt moest worden van het onthaal en de begeleiding van immigranten. Tijdens de jaren 1960 richtten een aantal provincies een onthaaldienst in. Verder ontstonden lokale vrijwilligersgroepen en -verenigingen die zich op de problematiek toelegden. Naarmate de omvang van de noden en de permanente aard van het verblijf van de vreemdelingen duidelijker werd, zag men evenwel in dat de begeleiding op een meer structurele manier diende aangepakt te worden. Toch was het nog wachten tot het einde van 1977 alvorens er een eerste organisatie tot stand kwam die alle initiatieven overkoepelde en enigszins coördineerde. VOCOM, het Vlaams Overlegcomité Opbouwwerk Migranten en later Vlaams Overlegcomité Migratie, zou deze taak tot 1990 met beperkte middelen en mankracht ter harte nemen. De opkomst van extreem rechts aan het einde van de jaren 1980 schudde de beleidsmensen wakker. De migrantenproblematiek was niet langer louter een welzijnsvraagstuk maar werd een zaak van de gehele Vlaamse regering. De daarvoor vrijgestelde budgetten stegen dan ook navenant. Voor de integratiesector betekende dit de goedkeuring van een nieuwe reglementering op 18 juli 1990. Het besluit voorzag in een herstructurering van de sector waarbij zowel op landelijk, regionaal als lokaal niveau integratiecentra erkend en gesubsidieerd zouden worden. De overhaastheid waarmee dit alles gebeurde zou de sector evenwel zuur opbreken. Een bonte verscheidenheid aan initiatieven van zowel private als openbare aard werden erkend als lokale centra. Men meende er goed aan te doen de bestaande initiatieven te laten floreren zonder evenwel stil te staan bij wat de eigenlijke kerntaak van de sector moest zijn. Voor de Vlaamse koepelorganisatie had het nieuwe besluit verstrekkende gevolgen. VOCOM werd samengevoegd met het Leuvense documentatiecentrum WEDEM (Wetenschappelijk Documentatiecentrum over Etnisch Minderheden) en ging voortaan als Vlaams Centrum voor de Integratie van Migranten (VCIM) door het leven. Dankzij de nieuwe financiële ademruimte kon men de werking aanzienlijk verruimen. Om te beginnen kreeg de koepel een duidelijke beleidsopvolgende en ondersteunende opdracht en moest zij proberen de aandacht voor migranten binnen de algemene voorzieningen te stimuleren. Een van de hoofdopdrachten bleef verder de coördinatie en ondersteuning van de regionale en lokale integratiecentra. De reeds door VOCOM gebruikte methode van de werkgroepen rond specifieke thema’s werd voortgezet. Bovendien begeleidde men op die terreinen waar men het nodig achtte de realisatie van pilootprojecten. Verder organiseerde men kadervorming en was er een documentatiecentrum en een gespecialiseerde juridische dienst. Naast de reeks VCIM-Documenten waarin telkens een bepaald thema werd uitgediept, verzorgde VCIM volgende periodieken: VCIM-nieuws, Bareel en het Tijdschrift voor Vreemdelingenrecht. Ook naar een ruimer publiek stimuleerde en ondersteunde VCIM sensibiliserings- en voorlichtingsacties. De werking naar de zelforganisaties toe werd in 1993 overgenomen door het Intercultureel Centrum Migranten (ICCM), dat zich in het bijzonder met de begeleiding en ondersteuning van het allochtone verenigingsleven en allochtone artiesten ging bezighouden. Praktisch kreeg elke stafmedewerker van VCIM één of meerdere werkvelden als specialisatie toegewezen. De belangrijkste waren: onderwijs, volwasseneducatie, vrouwen, wetgeving, gezondheidszorg en arbeid en werkgelegenheid. Deze werkwijze zou evenwel uiteindelijk vanuit de administratie op heel wat kritiek stuiten. Met het oog op een betere ondersteuning van de regionale en lokale integratiecentra verkoos men een territoriale opdeling van de bevoegdheden en een meer polyvalente inzetbaarheid van de medewerkers. Twee van de thema’s gingen bovendien een eigen leven leiden. Gezondheidszorg werd al van bij de aanvang van het VCIM gekoppeld aan het project Interculturele Bemiddelaars in de Gezondheidszorg (IBG). Een groots opgezet project waarbij laaggeschoolde migranten dankzij een drie jaar durende opleiding aan de slag zouden kunnen als bemiddelaar in verzorgingsinstellingen. Ook werkgelegenheid werd sinds 1994 een apart project. In uitvoering van de besluiten van de eerste Vlaamse Werkgelegenheidsconferentie van 1993 werd een Begeleidingscel Werkgelegenheid Migranten (BWM) opgericht en verbonden aan het VCIM. De cel kreeg eigen middelen die toelieten om naast een algemene coördinator ook vier regionale coördinatoren op de problematiek te zetten. Alle goede bedoelingen ten spijt, heeft het VCIM de verwachtingen nooit kunnen inlossen. In de evaluatieverslagen van de door de overheid ingestelde inspecties maakte men tot twee maal toe ernstige bedenkingen bij de werking. Vooral het gebrek aan interne sturing, de soms gebrekkige ondersteuning naar de sector toe en de afwezigheid van een visie betreffende bepaalde inhoudelijke terreinen zoals huisvesting en jeugdwerk werden aangeklaagd. Interne onenigheid tussen personeel en bestuur over de aanpak zou de instelling uiteindelijk de das omdoen. Op 9 juni 1998 wordt de intrekking van de erkenning bekendgemaakt en in augustus viel de subsidiestroom stil. Het BWM-project kon dankzij de integratie in het subregionaal arbeidsmarktbeleid overleven (de regionale coördinatoren werden toegevoegd aan de Subregionale Tewerkstellingscommissies) maar het IBG-project stierf een stille dood. |