263/00102: Contract betreffende de uitbating van cinema Feestpaleis door Agnès Lefevre
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Het archief is raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris. |
---|---|
Reference code: | 263/00102 |
Level of description: | stuk |
By: | |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1941 |
---|---|
Physical description: | [(2 stukken)] |
Notes: | Biografie: De stichting van de samenwerkende maatschappij Het Volksrecht dateert van 25 februari 1897. Feitelijk bestond de coöperatie al enkele jaren vroeger. Het was omstreeks juni 1892 dat de basis werd gelegd voor een bakkerij. In dat jaar kwam de naburige coöperatie De Voorwaarts uit Menen nog brood verkopen in Kortrijk. De prijzenslag met de lokale bakkers en het voornemen van de Menenaren om te stoppen met de broodverkoop eenmaal men in Kortrijk zelf in staat zou zijn om een samenwerkende bakkerij op te richten, resulteerden in het bijeenbrengen van een startkapitaal van 300 BEF. Na het faillissement van De Voorwaarts in september 1892 kon uiteindelijk uitgekeken worden naar een bakkerij om zelf aan de slag te gaan. In 1893 kon daartoe een huis met oven gehuurd worden in de Stasegemstraat. Drie jaar later slaagde men erin een huis met bakkerij te huren in de Zwevegemstraat. De aarzelende start was tekenend voor een moeilijke doorbraak van het socialisme in een traditioneel katholiek bastion. Binnen het geheel van organisaties rond de socialistische arbeidersbeweging, zou de coöperatie wel de belangrijkste zijn. Op dat vlak maakte Kortrijk geen uitzondering op het algemeen beeld. Tot een navolging van het Gentse succes rond Vooruit zou het evenwel nooit komen. Gent werd bovendien ook niet als voorbeeld genomen. Men had bij de oprichting eerder Menen voor ogen. Organisatorisch zou men ten opzichte van deze twee coöperaties trouwens sterk achterop blijven en geen enkele van haar handelsbedrijvigheden zou een geweldig succes worden. Bij de officiële stichting in 1897 was de zetel gevestigd in de Groeningelaan. Het algemeen beheer van de maatschappij was in handen van een beheerraad en een college van commissarissen. Deze bestonden uit respectievelijk vijf en drie leden, werden verkozen bij eenvoudige meerderheid tijdens de algemene vergadering en werden aangesteld voor een periode van drie jaar. Een belangrijk orgaan - alhoewel niet in de statuten opgenomen - was het bestuur, dat de dagelijkse lopende zaken afhandelde. In 1898 werd een vast vergaderlokaal geopend in de Sint-Jansstraat, in 1904 nog uitgebreid door de aankoop van het aanpalende woonhuis en twee magazijnen. De maatschappij stelde zich tot doel: “voor hare leden den handel van eetwaren en koopwaren van dagelijksch verbruik, alsook van geneesmiddelen en andere drogerijwaren te drijven”. Verder mocht de maatschappij “dépots, werk- of verkoopplaatsen inrichten en den verkoop tot het publiek uitbreiden”. Het maatschappelijk kapitaal was bij de stichting verdeeld in aandelen van één BEF, op naam en onoverdraagbaar. De handelsactiviteiten begonnen zoals haast overal elders met de uitbating van een bakkerij. Deze kende een moeizame aanloopperiode, maar na een tussenkomst in 1899 van de sm Vooruit nr. 1 uit Gent kwam er een ommekeer. Ondanks een vrij constante groei tijdens de daaropvolgende jaren bleef men organisatorisch toch sterk achterop ten opzichte van naburige coöperaties zoals bijvoorbeeld De Plicht in Menen of La Fraternelle uit Moeskroen, zeker indien men rekening houdt met de bevolkingsaantallen. Naast de bakkerij werden verder een volkshuis, een kruidenierszaak, een kleer- en een schoenwinkel uitgebaat. Verder was er nog een margarineverkoop en vanaf 1897 een kolenhandel. Behalve handelsbedrijvigheden organiseerde Het Volksrecht ook sociale hulp via een zieken- en werklozenfonds. In 1913 werd tenslotte nog een pensioenkas ingericht. Tijdens en na de eerste wereldoorlog zette de coöperatie de meeste van haar aanvankelijke activiteiten verder. Het ledenaantal steeg, vooral door de organisatie van een broodverkoop in enkele randgemeenten. In 1919 werden nog eens twee huizen aangekocht in de Pluimstraat, met plaats voor een bioscoop-, feest- en biljartzaal. In 1920 volgde nog de aankoop van een bijhuis in Overleie. Het interbellum was een periode van geleidelijke expansie. In 1928 telde Het Volksrecht naast haar centrale bakkerij in Kortrijk ook nog zes winkels en zes volkshuizen, verspreid over het arrondissement. Ook het ledenaantal nam na de eerste wereldoorlog een sterke klim, met een duidelijk hoogtepunt in de jaren 1930. Het aangroeiend cliënteel leidde tot een verhoging van het maatschappelijk kapitaal, wat wellicht in verband kan gebracht worden met de oprichting op 12 maart 1933 van een sm Spaarkas Volksrecht. Artikel 3 van de oprichtingsakte luidde: “de maatschappij heeft voor doel het in bewaring nemen van gelden van personen en verenigingen, het geld aan hare leden, ofwel aan alle inrichtingen waarin de maatschappij belangen heeft, uit te lenen of krediet toe te staan”. Uit bovenstaande grafiek kan verder afgeleid worden dat de neerwaartse trend die zich vanaf eind jaren 1930 inzette, tijdens de tweede wereldoorlog alleen maar versterkt werd. In de naoorlogse periode tekende zich weliswaar een licht herstel af: tussen 1950 en 1963 bleef het ledenaantal constant rond de 1400 schommelen. Het vooroorlogse aantal zou evenwel nooit meer bereikt worden. De tweede wereldoorlog betekende niet alleen op commercieel vlak een stoorzender, ook het gebouwenpatrimonium leed onder het oorlogsgeweld. Het luchtbombardement op Kortrijk van 4 september 1943 liet geen enkel lokaal gespaard. Cinema “Feestpaleis” in Kortrijk werd vernield en de volkshuizen in Harelbeke en Zwevegem moesten worden verkocht. De Duitse bezetting betekende bovendien de definitieve doodsteek voor de naburige sm Het Algemeen Welzijn uit Waregem. Deze werd in december 1942 ontbonden en door Het Volksrecht overgenomen. De algemene tendens tot centralisatie van de coöperaties bleef in het Kortrijkse erg lang op zich wachten. Met uitzondering van de opslorping van Het Algemeen Welzijn door Het Volksrecht bleven er in het arrondissement Kortrijk-Menen nog lang na de tweede wereldoorlog vier afzonderlijke coöperaties overeind: naast Volksrecht in Kortrijk en De Plicht in Menen waren dit La Fraternelle in Moeskroen en Le Progrès des Flandres in Dottenijs. Hoewel er geleidelijk aan wel gestreefd werd naar nauwere commerciële samenwerking bleef elk van hen nog vasthouden aan haar eigen autonomie, en dit op een ogenblik waar overal elders al fusies waren doorgevoerd waardoor in de meeste regio’s nog één coöperatie per arrondissement overbleef. Een eerste daadwerkelijke poging tot centralisatie kwam er in 1961. Toen kwam er vanuit het coördinatiecomité van de Algemene Coöperatieve Vennootschap en Coop-Depots een voorstel tot samensmelting van de maatschappijen in Kortrijk, Moeskroen, Menen, Ronse, Roeselare en Ieper. In tweede instantie zou gestreefd worden naar een gemeenschappelijke regionale bakkerij. In 1963 besprak men dan weer een fusie tussen Kortrijk, Menen en Roeselare met als opzet de stichting van een West-Vlaamse provinciale coöperatie. Ondanks deze pogingen behield de traditionele lokale reflex de bovenhand. Tot een echte samensmelting zou het nooit meer komen en één voor één verdwenen de coöperaties uit het landschap. In 1966 drong een sanering van Volksrecht zich op en in september van dat jaar werd een eerste contactvergadering belegd met de Gentse sm Vooruit nr.1, die door de Algemene Coöperatieve Vennootschap was aangeduid als overnemer. Op 24 november 1966 werd Volksrecht ontbonden. Op 29 december besliste een buitengewone algemene vergadering van Vooruit tot fusie door opslorping. |