287/00035: Jaarverslag over het boekjaar 1941. Met convocatie voor de algemene vergadering van 17 juni 1942.
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Het archief is raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris. |
---|---|
Reference code: | 287/00035 |
Level of description: | stuk |
By: | |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | - |
---|---|
Notes: | Biografie: Het voornemen om de socialistische coöperaties te federeren, werd in België vrij laat in de praktijk omgezet. Zowel het alomtegenwoordige particularisme binnen de lokale verbruikscoöperaties als de lacunes in de wetgeving lagen aan de basis van dit achterop blijven. Het was op initiatief van de Gentse Vooruit en haar pragmatisch ingestelde voorman Anseele dat in juli 1887 voor het eerst met concrete voornemens een congres aan de kwestie werd gewijd. Een comité zou de oprichting moeten voorbereiden, maar bij het ontwerpen van de statuten botste men op de wet op de coöperatieve vennootschappen (1873) die nergens de mogelijkheid liet om een ‘coöperatie van coöperaties’ op te richten. Ook een daaropvolgend congres te Brussel in september 1887, waarin voorgesteld werd de federatie onder de vorm van een NV in te richten, wekte erg flauwe reacties op. Het project bleef meerdere jaren op tafel liggen, ook nadat in 1890 op het BWP-congres te Leuven en in augustus 1894 tijdens een bijzonder tweedaags congres in de symbolische trouwzaal van het Brusselse stadhuis, oproepen werden gelanceerd. Uiteindelijk was het -nadat Louis Bertrand de propaganda in ‘Les Coopérateurs Belges’ opdreef en daarbij verwees naar gelijkaardige realisaties in Groot-Brittannië, Zwitserland, Nederland en Frankrijk- op een congres op 6 november 1898 dat de statuten werden aangenomen. Victor Serwy werd aangesteld als secretaris, Bertrand als schatbewaarder. De onderneming werd Fédération des Sociétés Coopératives Belges (FSCB) gedoopt en startte met een kapitaal van 2.000 fr. Haar eerste zetel was gevestigd in de Zandstraat in Brussel, in een lokaal dat werd gehuurd van de krant Le Peuple. In augustus 1899 werden bij wijze van proefdraaien de eerste aankopen verricht en op 30 december 1900 werd de oprichting juridisch vastgelegd: 9 verbruikscoöperaties ondertekenden de stichtingsakte. De FSCB stelde zich tot doel: ‘la propagation de la coopération et spécialement l’achat en gros et la fabrication d’objets et de denrées à l’usage des sociétés adhérentes’. Om te kunnen aansluiten moest men het coöperatief statuut bezitten en aangesloten zijn bij de BWP. De inschrijving op het kapitaal gebeurde voor elke coöperatie op basis van het aantal aangesloten leden. De organisatiestructuur werd in grote lijnen gekopieerd van de (politiek neutrale) Nederlandsche Coöperatieve Bond, hetgeen vooral tot uiting kwam in de opsplitsing van de FSCB in twee afzonderlijke kamers: enerzijds een Raadgevende Kamer, bevoegd voor algemene coöperatieve kwesties zoals propaganda en belangenverdediging; anderzijds een Commerciële Kamer, die via centrale inkoop, productie en verkoop van verbruikswaren de rol van groothandel aannam. Aanvankelijk begonnen als makelaar kon ze vanaf eind 1901 haar groothandelsactiviteiten aanvatten in een nieuw centraal magazijn te Sint-Jans-Molenbeek. In 1903 begon ze een eigen koffiebranderij en hielp ze de Gentse Vooruit met de oprichting van de coöperatieve weverij De Vereenigde Wevers. Hoewel nog steeds één juridische entiteit leidde de indeling in twee kamers vrij snel tot een formele splitsing. De Raadgevende Kamer scheidde zich in 1909 af van de groothandel en werd een autonome afdeling onder de naam Office Coopératif Belge (OCB)(Belgische Samenwerkende Dienst). Hoewel statutair nog steeds afhankelijk van de FSCB werden haar bevoegdheid en werking geregeld door een intern reglement. Ook ruimtelijk scheidden de wegen: terwijl de groothandel nieuwe magazijnen betrok in Antwerpen, bleef de OCB in Brussel. Pas in 1920 werd de OCB een afzonderlijke coöperatieve vennootschap met eigen statuten en hield de FSCB dan nog enkel haar commerciële activiteiten over. Intussen had de maatschappij zich op de productiesector gestort. Zo sloot ze in 1910 een conventie met o.a. de zuivelfabriek De Goede Boter te Herfelingen en nam ze in 1911 de breigoedfabriek Le Bonnet Rouge te Leuze over. De voornaamste doelstelling van de groothandel bestond erin, door de aankopen voor de aangesloten coöperaties te centraliseren, de prijzen te drukken en het aanbod van producten te standaardiseren. Dit systeem bleek tot aan de Eerste Wereldoorlog efficiënt te werken maar kon toch maar overleven dankzij de bestellingen en de goodwill van een handvol trouwe coöperaties. De bescheiden omzetcijfers van de FSCB tonen aan dat toch vele coöperatoren allerminst warm liepen voor de federatie en het initiatief eerder als een dictaat van bovenaf aanvoelden. Deze zwakke plek werd onmiddellijk blootgelegd tijdens de Eerste Wereldoorlog toen de bevoorradingsproblematiek de handelsactiviteiten ernstig verstoorde. Op nationaal niveau slaagde de federatie er niet in om tot een akkoord te komen met het Nationaal Hulp- en Voedingscomité om haar coöperaties zelf te bevoorraden. In 1916, nadat het oorlogsmoratorium werd opgegeven, diende ze 3 miljoen fr. te lenen bij de Nationale Bank van België. De FSCB en 66 aangesloten coöperaties stelden zich solidair garant. Begin jaren ’20 kwam het probleem van de coöperatieve productie opnieuw ter tafel. In 1924-1925 zette de federatie de exploitatie van de zuivelfabriek stop en liet ze de breigoedfabriek te Leuze over aan de Société Générale Coopérative (SGC), een nieuwe vennootschap die de coöperatieve productie op nationaal niveau diende te centraliseren. Stilaan werd dus de betekenis van de FSCB verder uitgehold: sinds 1920 was het morele koepelorgaan OCB autonoom geworden en sinds 1924 kwam de fabricatie van coop-artikelen enkel nog toe aan de SGC. Vanaf 1 april 1936 diende de FSCB -ten gevolge van de volledige herstructurering van de coöperatieve beweging na de val van de Belgische Bank van de Arbeid (BBA)- al haar commerciële activiteiten in huur te geven aan de SGC. De FSCB werd nog gedurende ruim 20 jaar op ‘waakvlam’ gezet. Financiële verbintenissen, die in verband stonden met de aflossing van de BBA-schulden, zorgden ervoor dat de maatschappij pas in 1956 kon opgeslorpt worden door de SGC. |