Biografie: De zoektocht naar de wortels van de integratiesector, brengt ons al gauw terug tot de beginjaren van de naoorlogse immigratie. Het stijgend aantal gastarbeiders deed een aantal noden en vragen ontstaan waaraan aanvankelijk vooral vanuit syndicale hoek tegemoet gekomen werd. Stilaan groeide ook daarbuiten het besef dat er werk gemaakt moest worden van het onthaal en de begeleiding van immigranten. Tijdens de jaren 1960 richtten een aantal provincies een onthaaldienst in. Verder ontstonden lokale vrijwilligersgroepen en -verenigingen die zich op de problematiek toelegden. Naarmate de omvang van de noden en de permanente aard van het verblijf van de vreemdelingen duidelijker werd, zag men evenwel in dat de begeleiding op een meer structurele manier diende aangepakt te worden. Bij een aantal basiswerkers rijpte het idee dat het werken aan een oplossing voor de immigratieproblemen het best gebeurde via de methode van het opbouwwerk. Samenlevingsopbouw was - en is - een specifieke werksoort van het sociaal-cultureel werk die nogal opgang maakte tijdens de jaren 1970. Door op deze trein te springen kreeg de migrantenwerking niet enkel een werkmethode aangereikt maar werd ook een nieuwe subsidiemogelijkheid gecreëerd. Op het vlak van subsidiëring waren de mogelijkheden tot dan toe immers beperkt. Het ministerie van Arbeid en Tewerkstelling en later het Vlaams Staatssecretariaat voor Sociale Zaken (vanaf 1975) beschikten weliswaar over beperkte budgetten voor het voeren van een onthaalpolitiek voor migranten maar van een echt gereglementeerde subsidiëring was nog geen sprake. Via de samenlevingsopbouw slaagden enkele initiatieven er evenwel in een erkenning en daarbij horende budgetten te verkrijgen van het ministerie van Nederlandse Cultuur. Al gauw diende een veelheid van initiatieven zich aan en vanuit de nood aan overzichtelijkheid en een duidelijkere subsidiëringspolitiek werd ervoor geopteerd om in elke provincie (behalve West-Vlaanderen) één vereniging te erkennen. De informele overlegwerkgroep van migrantenwerkers die intussen op Vlaams niveau tot stand was gekomen werd bovendien geïnstitutionaliseerd en omgedoopt tot Vlaams Overlegcomité Opbouwwerk Migranten (VOCOM). De officiële stichtingsvergadering van het VOCOM greep plaats op 16 december 1977. Ondanks de beperkte middelen kreeg deze eerste Vlaamse koepel bij zijn erkenning ook een uitgebreid takenpakket meegeleverd. Om te beginnen werd VOCOM belast met het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van het opbouwwerk met migranten. Er dienden ook contacten te worden onderhouden met andere organisaties die in hun werking in contact kwamen met migranten en dit zowel binnen als buiten het opbouwwerk. Verder zou VOCOM instaan voor de organisatie van vorming voor migrantenwerkers en moest het de spreekbuis worden van het migrantenopbouwwerk naar het beleid toe. De belangrijkste opdracht was misschien wel de coördinerende, waarbij het VOCOM er voor zorgde dat veldwerkers van lokale en regionale werkingen werden samengebracht rond bepaalde relevante thema’s: gezinshereniging, stemrecht, onderwijs, 2e generatiewerking…. Tenslotte zou men via het Platform Migrantenorganisaties ook naar de zelforganisaties toe een specifieke werking op het getouw zetten. Het initiatief tot het oprichten van deze belangenorganisatie en steunpunt voor migrantenorganisaties ging uit van VOCOM maar het moest een zelfstandige organisatie worden. VOCOM zou enkel als informant optreden en materiële ondersteuning bieden. De situatie waarbij bepaalde initiatieven rond migranten onder het opbouwwerk (Cultuur) en andere onder het onthaalbeleid (Welzijn) vielen was uiteraard niet de meest overzichtelijke. Toen men in 1984 op het ministerie van Cultuur besloot de sector van de samenlevingsopbouw te reorganiseren, werd daarvan dan ook gebruik gemaakt om het categoriale opbouwwerk met migranten hiervan af te zonderen. De migrantenwerking werd nu in zijn geheel een welzijnsmaterie. Een besluit van de Vlaamse Executieve regelde expliciet de erkenning en subsidiëring van wat men voortaan ‘begeleidingsdiensten inzake de integratie van migranten’ ging noemen. Ook deze regeling omvatte enkel de koepel en de regionale initiatieven. Lokale werkingen moesten het voorlopig nog steeds stellen met niet-gereglementeerde toelagen. De loskoppeling van de samenlevingsopbouw had ook gevolgen voor de naamgeving van de nationale koepel, VOCOM stond voortaan voor Vlaams Overlegcomité Migratie. De opkomst van extreem rechts aan het einde van de jaren 80 was nodig om de beleidsmensen wakker te schudden. De migrantenproblematiek was niet langer louter een welzijnsvraagstuk maar werd een zaak van de gehele Vlaamse regering. De daarvoor vrijgestelde budgetten stegen dan ook navenant. Voor de integratiesector betekende dit de goedkeuring van een nieuwe reglementering op 18 juli 1990. Het besluit voorzag in een herstructurering van de sector waarbij zowel op landelijk, regionaal als lokaal niveau integratiecentra erkend en gesubsidieerd zouden worden. De overhaastheid waarmee dit alles gebeurde zou de sector evenwel zuur opbreken. Een bonte verscheidenheid aan initiatieven van zowel private als openbare aard werden erkend als lokale centra. Men meende er goed aan te doen de bestaande initiatieven te laten floreren zonder evenwel stil te staan bij wat de eigenlijke kerntaak van de sector moest zijn. Voor de Vlaamse koepelorganisatie had het nieuwe besluit verstrekkende gevolgen. VOCOM werd samengevoegd met het Leuvense documentatiecentrum WEDEM (Wetenschappelijk Documentatiecentrum over Etnisch Minderheden) en ging voortaan als Vlaams Centrum voor de Integratie van Migranten (VCIM) door het leven.