142/00134: Nota's betreffende Nederlandse vertalingen van wetten en reglementen
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Het archief is raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris. |
---|---|
Reference code: | 142/00134 |
Level of description: | stuk |
By: | |
Date: | 1944 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1944- |
---|---|
Notes: | Biografie: Hendrik Fayat (Sint-Jans-Molenbeek, 28 juni 1906) engageerde zich vrij vroeg in de socialistische beweging. Op zestienjarige leeftijd sloot hij zich aan bij de Socialistische Jonge Wachten (SJW) van Sint-Jans-Molenbeek en werd bijna onmiddellijk secretaris. Twee jaar later, in 1926, werd hij bestuurslid en secretaris van het werkersverbond, de plaatselijke politieke afdeling van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Daarnaast werkte hij in de bibliotheek van het Volkshuis te Menen en gaf hij les aan de Centrale voor Volksopvoeding. Ook aan de universiteit, waar hij sinds 1927 Rechtenstudies volgde, was hij actief als secretaris, en later als voorzitter van de Fédération Bruxelloise des Etudiants Socialistes. Hij lag samen met Jef Rens en Maurits Naessens aan de basis van de Vlaamse Federatie van Socialistische Studenten. In 1933 behoorde hij ook tot de oprichters van het Vlaams Verbond voor Brussel dat ijverde voor de bevordering van het Nederlands te Brussel. Als afgevaardigde van de socialistische studentenbeweging zetelde Fayat ook in de Algemene Raad van de BWP. Na zijn studies was Fayat gedurende twee jaar aspirant van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) aan de Brusselse universiteit, waar hij zich toelegde op het staatsbegrip in het socialistisch ideeëngoed. In 1935 was hij de eerste advocaat aan de Brusselse balie die zijn stageverslag in het Nederlands schreef. Naast zijn advocatenpraktijk doceerde hij grondwettelijk en vergelijkend recht aan de Brabantse Provinciale Leergangen en werd hij belast met een aantal rechtsvakken aan de Arbeidershogeschool. In 1938 werd hij als afgevaardigde van de BWP lid van de Commissie voor de Codificatie van de Sociale Wetgeving van het studiecentrum voor de Hervorming van de Staat (Centrum-Harmel). Binnen de partij behoorde hij tot de strekking rond Hendrik de Man en werkte mee aan zijn tijdschrift ‘Leiding’ opgericht in 1938. Na een korte diensttijd in het kader van de mobilisatie in 1939, werd Fayat kabinetsattaché van Hendrik de Man, minister zonder portefeuille in de regering Pierlot III. Toen de Man in januari 1940 uit de regering verdween, werd Fayat privé-secretaris van Léon Matagne, socialistisch minister van Openbare Werken. Bij het uitbreken van de oorlog volgde Fayat de regering naar Frankrijk. Hij werd juridisch raadgever van het Belgisch Commissariaat-Generaal voor de Repatriëring (verantwoordelijk voor de bijstand aan de Belgen in Vichy-Frankrijk) in oktober 1940 en een maand later juridisch raadgever van de centrale directie van de Belgische Diensten in niet-bezet Frankrijk. Zo ontkwam onder meer de gewezen socialistische minister Henri Rolin naar Portugal. Eind februari 1942 volgde Fayat hem om vanuit Portugal het contact te herstellen met de Belgische regering. Die beoogde een reorganisatie van Fayats dienst in Vichy-Frankrijk, maar hij zag daar geen brood in en verkaste in mei 1942 naar Engeland waar hij als vrijwilliger dienst nam bij het Belgisch leger. Kort daarna werd hij attaché in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In juli 1943 werd hij kabinetschef van August De Schryver en bleef dit in de eerste naoorlogse regering Pierlot. Na de val van deze regering nam hij zijn advocatenpraktijk terug op en werd hij aangesteld als advocaat van de Office of Mutual Aid. Bij de eerste naoorlogse parlementsverkiezingen werd Fayat verkozen tot volksvertegenwoordiger. Hij werd lid van de kommissies van Buitenlandse Zaken en Koloniën en kreeg op die manier ook een docentschap koloniaal recht aan de Université Libre de Bruxelles (ULB). Fayat was intussen ook actief op internationaal vlak. Hij vertegenwoordigde België op verschillende VN-conferenties en was tevens nauw betrokken bij de totstandkoming van de Europese markt. Daarnaast bleef hij verder ijveren voor de Vlaamse zaak. In 1945 was hij één der stichters van het Vermeylenfonds en een jaar later lag hij mee aan de basis van het Comité ter bevordering van het Vlaams Leven te Brussel. In 1946 werd hij ook lid van de Commissie van Taaltoezicht. In 1954 werd op zijn initiatief de August Vermeylenkring te Brussel opgericht met de bedoeling door culturele manifestaties het Nederlands in Brussel te bevorderen. Fayat bleef er 25 jaar voorzitter van. Intussen had hij in 1957 zijn eerste ministerportefeuille in de wacht gesleept. Hij volgde Victor Larock op als minister van Buitenlandse Handel in de regering Van Acker. Zijn ambtstermijn stond voornamelijk in het teken van de Wereldtentoonstelling van 1958 en van het afsluiten van de Benelux economische Unie. Fayat zal vooral bekend blijven door zijn actie voor de vernederlandsing van de diplomatie. Als adjunct-minister van Buitenlandse Zaken, toegevoegd aan minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak in de regering Lefèvre-Spaak, diende hij twee wetsontwerpen in met betrekking tot het taalgebruik in de diplomatie die in 1962 werden goedgekeurd. De eerste wet stelde taalrollen in voor het diplomatiek korps en de tweede wet beoogde het wegwerken van het manifeste onevenwicht bij de Vlamingen. In dezelfde ambtsperiode slaagde hij er ook in een oplossing te vinden voor het eeuwenoud geschil tussen Nederland en België door de ondertekening van het Schelde-Rijnverdrag in 1963. Zijn inzet voor de taalregeling en het herstel van het taalevenwicht op Buitenlandse Zaken werd hem in bepaalde middens niet in dank afgenomen. Het feit dat hij in de volgende regering Harmel-Spinoy werd opgenomen als minister-staatssecretaris voor Europese Zaken, een soort tweederangsministerie, schrijft Fayat onder meer hieraan toe. Inmiddels rommelde het ook in de Brusselse BSP-federatie, waar de Vlamingen onder sterke druk van de Franstaligen kwamen te staan. Toen bij de volgende verkiezingen in 1968 de hetze tegen de Vlamingen ten top gedreven werd door de twee Vlaamse kandidaten Fayat en Gelders op een onverkiesbare plaats te stellen, werd aan Vlaamse kant besloten een eigen lijst in te dienen waarmee ze twee zetels veroverden. Een jaar later werden de zogenaamde ‘Rode Leeuwen’ officieel door de partijleiding erkend als Vlaamse BSP-federatie van Brussel-Halle-Vilvoorde. Hiermee werd de eerste stap gezet naar de definitieve splitsing van de partij in 1978. In de regering Eyskens-Merlot/Cools kreeg Fayat opnieuw een ministerpost, met name Buitenlandse Handel. In die functie leidde hij talrijke handelsmissies, onder meer naar Iran, Zaïre, Australië, Nieuw-Zeeland en Indonesië. Bij de volgende parlementsverkiezingen van 7 november 1971 verloor Fayat zijn zetel. Desondanks kwam hij in de volgende regering Eyskens-Cools opnieuw op Buitenlandse Handel, maar nu als staatssecretaris. In de tripartite Leburton-Tindemans-De Clercq kreeg Fayat zijn laatste portefeuille als staatssecretaris voor het Havenbeleid. Bij de regeringswijziging in oktober 1973 verdween hij uit de regering, dit was meteen het einde van zijn politieke loopbaan. Toch trok hij zich niet volledig terug uit het politieke leven: tot 1977 bleef hij voorzitter van de Brusselse Rode Leeuwen, een functie die hij sinds 1968 waarnam, en vertegenwoordiger van de Brusselse Vlamingen in het Partijbureau. In 1973 werd hij nog belast met een voltijdse leeropdracht als gewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), belast met vraagstukken inzake de internationale politiek en de werking van de internationale economische organisaties. Verder bleef hij zich ook engageren voor de Vlaamse zaak: in 1977 werd hij aangezocht om voorzitter te worden van het Algemeen Nederlands Verbond (ANV), een organisatie die de toenadering tussen Noord en Zuid propageert. Hij nam die functie waar tot in 1986. In september 1991 werd hem om zijn engagement in de Vlaamse Beweging de Taaluniepenning toegekend. Fayat stierf op 21 september 1997 te Jette. |