045/01110: Briefwisseling, specimina van de Union de la Gauche Socialiste betreffende samenwerking met progressieve organisaties in binnen- en buitenland (PSP, ILP, PSIUP), "La Voix Ouvrière" (Cockerill), "Tsedek", "Sozialistische Korrespondenz".

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:raadpleegbaar
Reference code:045/01110
Level of description:stuk
By: Belgische Trotskistische beweging
Date:1965-1968
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!

Description
Date:1965-1968
Notes:Biografie: Zoals in andere landen is de Trotskistische beweging in België ontstaan uit een splitsing van de communistische partij. Tot 1928 was er in de Kommunistische Partij van België (KPB) plaats voor verschillende tendenzen. De twee belangrijkste waren enerzijds de groep rond War Van Overstraeten die in 1920 de Belgische communistische partij had opgericht en anderzijds de groep rond Joseph Jacquemotte die in 1921 met “Les Amis de l’Exploité” afgescheurd was van de BWP. Deze groepen fusioneerden in 1921, maar over de initiële geschilpunten bestond geen eensgezindheid. De politieke evolutie in de Sovjetunie was de aanleiding voor de breuk in maart 1928. Een sterke minderheid binnen de KPB, die akkoord ging met de Russische oppositie tegen Stalin, werd uitgesloten uit de partij en richtte de Kommunistische Oppositie op. Ideologisch werd gesteund op de theorieën van Marx, Engels en Lenin, aangevuld met die van Leo Trotski. Deze Oppositiegroep – met o.m. parlementslid van Overstraeten – ging enthousiast van start, maar werd op haar beurt verscheurd door een strategische keuze: een nieuwe partij oprichten, ofwel heraansluiting vragen bij en oppositie voeren in de Derde Internationale. In 1930 volgde slechts een minderheid (de afdeling Charleroi met Léon Lesoil) de richtlijn van Trotski om niet als aparte partij te ageren. Ze scheurde zich af en noemde zichzelf de Linkse Kommunistische Oppositie. De meerderheid richtte daarop de Liga van Internationale Kommunisten op, o.l.v. A. Hennaut. Deze liga verloor echter snel aan belang. De samenwerking met de Bordigisten (Italiaanse communistische immigranten, geïnspireerd door Amadeo Bordiga) verliep erg stroef. Op het einde van de jaren ‘30 stond Adhémar Hennaut dan ook aan het hoofd van een marginale organisatie. De enkele tientallen leden die de ordewoorden van Trotski gevolgd hadden, beschikten via de Chevaliers du Travail over heel wat invloed bij de mijnwerkers. Op die manier speelden ze een belangrijke rol bij de uitbreiding van de staking van 1932 naar het bekken van Charleroi. De internationale oriëntatie werd verder bepaald door de standpunten van Trotski. Deze laatste nam in 1933 de ingrijpende beslissing om te werken aan de oprichting van een nieuwe internationale, de Vierde. De groep rond Lesoil besloot daarop haar naam te wijzigen in Ligue Communiste Internationaliste (Bolchévique-léniniste). In 1934-1935 besliste de meerderheid van deze organisatie om lid te worden van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) (zgn. entrisme). Een minderheid o.l.v. Georges Vereeken weigerde dit entrisme en richtte een miniscule aparte organisatie op: de Ligue Communiste Internationale (Trotskiste). Toen P.H. Spaak in maart 1935 minister werd, slaagde de Trotskistische groep erin om een deel van de Action Socialiste – voorheen de achterban van Spaak – om te vormen tot de Action Socialiste Révolutionnaire (ASR) en om de leider ervan, Walter Dauge, samen met zijn aanhangers in de Borinage te recruteren. In Vlaanderen werkten de Trotskisten in de Anti-Oorlogsliga. Begin 1936 werden de Trotskisten uitgesloten uit de BWP en meteen startten besprekingen met Vereeken om te komen tot een fusie. Dat lukte in oktober 1936 met de oprichting van de Revolutionair Socialistische Partij/ Parti Socialiste Révolutionnaire (RSP/PSR), een partij met haast 800 leden, vooral in Wallonië. De belangrijkste leiders waren Dauge, Lesoil en Vereeken. Opnieuw zorgde de internationale politieke oriëntatie voor een splitsing: Vereeken en een kleine groep medestanders weigerden de standpunten van Trotski te aanvaarden aangaande de breuk met de Spaanse POUM en de Hollandse RSAP, en aangaande de opportuniteit van de oprichting van de Vierde Internationale. Hij noemde zijn in 1938 afgescheurde groep eerst Contre le Courant, later de Groupe Communiste en tijdens de oorlog Groupe Communiste Trotskiste. Naast de groep Vereeken en de RSP, waren er in 1940 in België nog een marginale groep Italiaanse Bordigisten, waarmee de Trotskisten regelmatig samenwerkten, en de haast inactieve groep rond Hennaut. De RSP werd net voor de oorlog nog versterkt door enkele gevluchte Duitse en Oostenrijkse Trotskisten. De verdeeldheid werd niet ongedaan gemaakt tijdens de oorlog: Vereeken nam een afwachtende houding aan, terwijl een deel van de PSR reeds in augustus 1940 een clandestiene werking startte. Door de demoralisatie van Dauge en Lesoil verloor men veel leden in de Borinage en Charleroi. Het waren enkele jongeren aangevuld met recent gerecruteerde joodse leden die de leiding op zich namen; Abraham “Léon” [Abraham Waijnstock] was de belangrijkste ervan. In 1941 veranderden ze de partijnaam in Parti Communiste Révolutionnaire (PCR), en van dan af werd de clandestiene werking uitgebouwd. De PCR engageerde zich niet in het Onafhankelijkheidsfront dat ze te burgerlijk en te nationalistisch vond, en probeerde (vergeefs) een “Arbeidersfront” op te richten. Door de nazi-terreur was de PCR op het einde van de oorlog herleid tot een 50-tal leden. Die handicap werd verzwaard door een verkeerde prognose over het einde van de oorlog: de PCR had een ongeveer analoog verloop als in 1918 verwacht met een machtsvacuüm en een pre-revolutionaire situatie. De Trotskisten werden geconfronteerd met het “chauvinistisch enthousiasme” van de bevolking en de trouw van de arbeiders aan de traditionele partijen. Bovendien werd de Trotskistische pers andermaal verboden. Tijdens de sociale strijd van 1945-1947 won men nog wat leden, en er kwam een hereniging met de groep rond Vereeken; de nieuwe partij heette de Parti Communiste Internationaliste (PCI). De partij bleek geen succes en kende nooit meer dan een hondertal leden. Kort na 1949 daarna werd een koerswijziging voorgesteld door Michel Raptis (“Pablo”), één van de belangrijkste leden van het Internationaal Secretariaat van de Vierde Internationale. Het perspectief werd: de basis van de traditionele partijen beïnvloeden. Dat hield in dat men voor zeer lange tijd lid werd van die organisaties. Pablo wist de meerderheid van het Internationaal Secretariaat voor dit standpunt te winnen (1950). In vele landen weigerde grote delen van de Trotskistische partijen deze koerswijziging, die ze een liquidatie noemden, door te voeren. In Frankrijk werd het verzet daartegen geleid door “Lambert”, die samen met andere tegenstanders een Comité voor de Heropbouw van de Vierde Internationale oprichtte. In de kleine Belgische PCI hadden de Lambertisten weinig invloed: slechts enkelen vonden het entrisme een twijfelachtig project. In verschillende landen had het entrisme plaats in de communistische partijen, in België werd geopteerd voor de Belgische Socialistische Partij (BSP) omdat er op grond van de analyse van de Koningskwestie vanuit werd gegaan dat een toekomstige radicalisatie zich daar zou voordoen. De beginjaren waren moeilijk, want de BSP werd ervaren als een monolitisch blok dat in de Koude Oorlogsjaren pro-atlantische standpunten innam. Een eerste succes werd geboekt door de overname van de leiding van eerst de Brusselse Jeune Garde Socialiste (JGS) en later de nationale JGS op basis van een radicaal programma dat de Trotskistische standpunten benaderde. In 1954 begon ook de belangrijke werking in het ABVV en werd via het Comité voor de Vrede in Algerije steun gegeven aan het Front de Libération Nationale (FLN). De Trotskist Ernest Mandel, die ondertussen in Le Peuple over economie schreef, werd in 1955 opgenomen in de studiecommissie van het ABVV over de economische concentratie. Na de verkiezingsnederlaag van de BSP in 1958, de economische recessie en de stakingen in de Borinage in 1959, oordeelden de Trotskisten dat een gunstige tijd aangebroken was om de ideeën van La Gauche – opgericht met steun van het ABVV – verder te verspreiden. De volgende drie doelstellingen werden vooropgesteld : een linkse aanwezigheid in het parlement (dat lukte in 1961 met Glinne en Hurez), de vorming van een linkse tendens in de arbeidersliga’s en de oprichting van een Vlaams blad. In januari 1959 verscheen – onder leiding van Marcel Deneckere en Ernest Mandel – het eerste nummer van ‘Links’. Hetzelfde jaar nam de BSP de eis van de structuurhervormingen over. De situatie werd minder gunstig tijdens de staking tegen de Eenheidswet. Vakbondsleider André Renard brak met ‘La Gauche’ toen dit blad aanstuurde op een mars op Brussel. De onderlinge verhoudingen waren al verslecht in de loop van 1960, vooral naar aanleiding van het federalisme van Renard. Renard koos tijdens de staking voor een federalistische uitweg, gaf zijn eigen blad ‘Combat’ uit en richtte het Mouvement Populaire Wallon (MPW) op (1961). De terugval van de sociale strijd, de hoogconjunctuur en de BSP-deelname aan de regering waren zoveel negatieve omstandigheden voor de Trotskisten. Omstreeks 1964 was het ledenaantal gegroeid tot een 130-tal met ook enkele leden in Vlaanderen. Het werd mogelijk een open werking te starten: bedoeling was de progressieven buiten de BSP aan te trekken, vooral linkse intellectuelen. Er werd in 1962 gestart met het blad “Lutte de Classe”. Voor Georges Vereeken, die de fusie van 1946 snel opgeblazen had, was dit meteen een argument om andermaal lid te worden van de Vierde Internationale. In 1965 trok hij er definitief uit, omdat hij niet akkoord was met de positieve appreciatie van de Chinese culturele revolutie. De cohesie, die meer dan 10 jaar merkwaardig groot geweest was, verzwakte ook naar aanleiding van discussies in de Vierde Internationale. De Argentijn Posadas verenigde in 1961-1962 de meeste Latijns-Amerikaanse Trotskisten en probeerde een uitgebreide internationale op te bouwen samen met niet-Trotskistische revolutionairen. In België werd een Posadistische groep opgericht door enkele Trotskisten die het entrisme in vraag stelden: de partijnaam was eerst Parti Ouvrier Révolutionnaire, later werd er Trotskyste aan toegevoegd (PORT), met het blad “La Lutte Ouvrière”. Michel Raptis (“Pablo”) richte op zijn beurt de TMRI, de Internationale Revolutionair Marxistische Tendens, op. Gaandeweg ontstond een toenadering van de groep Vereeken met de TMRI die veel aandacht had voor gedecentraliseerd bestuur. De groep Vereeken noemde zich de Revolutionair Marxistische Tendens, en gaf het maandblad “Alle macht aan de werkers” uit. Het blad verdween na het overlijden van Georges Vereeken (1978). Voor de volledigheid dient ook de Lambertistische groep vermeld. Het is onduidelijk of deze groep in 1950 uit verzet tegen het entrisme ontstond ofwel pas later. In 1973 richtten zij de “Groupe trotskiste belge pour la réconstruction de la Quatrième Internationale” op. In 1979 werden er fusiegesprekken gevoerd met de RAL. De Lambertisten organiseerden de Cercle d’études marxistes en gaven “Informations ouvrières” uit. In 1964 kwam een einde aan het entrisme in de BSP op het zgn. “Onverenigbaarheidscongres” (december 1964): lidmaatschap van de BSP was onverenigbaar met een leidende functie in het MPW of met het schrijven in Links en La Gauche. De Trotskisten wilden die breuk met de BSP zeker niet, maar éénmaal ze een feit was, stuurden ze aan op de vorming van grote organisaties links van de BSP. In Brussel, waar de trotskisten sterkst stonden, lukte dat best met de oprichting van de Union de la Gauche Socialiste (UGS) (150 aanwezigen op het stichtingscongres). In Vlaanderen kwam Marcel Deneckere tot een compromis met de BSP-leiding; binnen de redactie van Links waren er slechts enkele dissidenten (o.a. Guy Desolre). Er was ook wat reactie van Socialistische Studenten en Jongsocialisten tegen de beknotting van het tendensrecht. Deze mensen steunden de verkiezingscampagne van Huysmans, ze groepeerden de (kleine) linkerzijde in de Socialistische Beweging Vlaanderen (SBV) en gaven “De Socialistische Stem” uit (in 1969 vervangen door “Rood”). Ook in Wallonië moesten de Trotskisten zich aanpassen aan de nieuwe situatie. Het MPW verloor het grootste deel van haar linkerzijde en werd al snel gedomineerd door de wallinganten olv François Perin. Het eindresultaat na 14 jaar entrisme was beneden de verwachting: er bleven slechts 3 kleine organisaties over waarin men kon werken: de Parti Wallon des Travailleurs (PWT) – de opvolger van het MPW -, de UGS en het SBV). Ze werden in oktober 1965 overkoepeld door de Socialistische Arbeiderskonfederatie (SAK) die een duizendtal leden telde. Het project om een linkse massapartij op te richten was mislukt, de linkerzijde was in 1965 uiterst verdeeld. Vanaf Mei ‘68 werd de oprichting van autonome revolutionaire partijen opnieuw in het vooruitzicht gesteld. De Trotskisten vonden het studentenoproer om 2 redenen: er konden kaders gerecruteerd worden en het oproer had een voorbeeldfunctie. In Vlaanderen werd de kern van de nieuwe op te richten partij gevormd door de Socialistische Jonge Wacht (SJW). Deze jeugdorganisatie – opgericht in 1962-63 – had eind 1968 de Socialistische Studenten opgeslorpt en startte in 1969 een toenaderingsproces tot de Vierde Internationale. De staking van de mijnwerkers in Limburg (1970) was een test voor deze nieuwe generatie revolutionairen die alleen de studentenstrijd en de anti-imperialistische mobilisaties kenden; ze mengden zich voor het eerst in de arbeidersstrijd. Naast de SJW was er in Vlaanderen nog de SBV die na een kortstondige fusie met de “Vlaamse Demokraten” omgevormd werd tot Revolutionaire Socialisten (1968). In januari 1969 gaven ze “Rood” uit ter vervanging van “De Socialistische Stem”; het blad kreeg de ondertitel “voor de eenheid van revolutionaire arbeiders en studenten”. In mei 1971 volgde dan de stichting van de Revolutionaire Arbeidersliga (RAL) in mei 1971 werd de SJW omgevormd tot jongerenorganisatie van de nieuwe Trotskistische partij. Tijdens de eerste jaren van het bestaan van de RAL bleef de werking onder de radicale jongeren zeer belangrijk. Dit betekende dat er veel aandacht was voor studenteneisen en voor de internationale problematiek (de oorlog in Vietnam, de putsch in Chili...). Geleidelijk aan werd dit ondergeschikt gemaakt aan het binnenlands politiek werk. Zo probeerde de RAL om samen te werken met linkse organisaties in het Progressief Front in 1975. Op syndicaal gebied werd er verdergebouwd op de verworven posities uit de UGS en PWT-periode (dus vooral in de metaal- en glassector, en in de openbare diensten). De tussenkomst in vele wilde stakingen breidde dit terrein verder uit (textiel, dokwerkers,...) De RAL was één van de promotoren van de 36 uren-eis. Zij verhoogde haar uitstraling door de recrutering van vele bekenden uit de culturele sector (leden van vormingtheaters, Robbe De Hert,...) Om die uitstraling te verhogen werden zoveel mogelijk lokalen geopend. De Antwerpse King Kong groeide uit tot het meest succesvolle voorbeeld. Tijdens de jaren zeventig was er maar één kleine afscheuring. In 1972 verliet Guy Desolre met enkele anderen de RAL en richtte hij de Groupe Marxiste Internationaliste op. Tot 1980 gaf hij het blad “La Brèche” uit. In 1976 werd een eerste poging ondernomen om deel te nemen aan gemeenteraadsverkiezingen. Er werden kartels afgesloten in enkele Waalse steden (Quaregnon, Luik). Vanaf 1977 werd aan alle verkiezingen deelgenomen, maar werd nooit meer dan 1 % van de stemmen behaald.