175/00720: Dossier betreffende de vervanging van Albert Gilles, onderdirecteur Instituut PS-Decroly

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:Het archief is raadpleegbaar mits toestemming van de verantwoordelijke archivaris.
Reference code:175/00720
Level of description:stuk
By: Lemaire, Henri
Date:1972-1972
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!

Description
Date:1972
Physical description:[1 omslag]
Notes:Biografie: De Prévoyance Sociale (Sociale Voorzorg) was een van de poten van de Groep PS. Die bestond op het hoogtepunt van haar bestaan uit vijf (of zes) maatschappijen: de samenwerkende maatschappij De Sociale Voorzorg, de samenwerkende maatschappij De Sociale Voorzorg Herverzekering, de samenwerkende maatschappij De Sociale Voorzorg Gemeenschappelijke Kas, De Sociale Voorzorg vereniging zonder winstbejag en de samenwerkende maatschappij Codep Spaarbank. Een zesde ‘maatschappij’, die soms ook nog wordt vernoemd, was het sociaal verzekeringsfonds De Zelfstandige Arbeiders van België (ZAB). De eerste maatschappij is evenwel de belangrijkste en zorgt voor 95 procent van de winst. De Herverzekering leverde een kleine winst op, terwijl de Gemeenschappelijke Kas, die de arbeidsongevallen dekte, haar overschot voor 90 procent uitkeerde aan de verzekerden. De vzw werd opgericht in het kader van de ‘socialisatie van de winst’ en beheerde de sociale instellingen van de groep. Deze instellingen waren vier MPPI’s (Momignies, Ukkel, Schepdaal en Solières), een tehuis voor kinderen te Felenne, een sanatorium te Tombeek en de thermale centra in Oostende en Spa. Voor de Tweede Wereldoorlog richt De Sociale Voorzorg zich in de eerste plaats op de strijd tegen de tuberculose, nadien op het sociaal thermalisme. Na enkele jaren verschoof de aandacht naar het lot van de mindervalide kinderen. Tussen 1957 en 1971 werden vier inrichtingen opgericht, respectievelijk in Solières (Hoei), Schepdaal (Sint-Martens-Lennik), Momignies en Ukkel. In de eerste plaats werd er een algemene vorming aangeboden, nadien volgde ook vakonderwijs. Ten slotte kwamen er nog twee centra in Felenne en Beauraing, waar kinderen in het raam van de wet op de jeugdbescherming werden geplaatst, en een bejaardentehuis dat in het domein te Tombeek werd geïnstalleerd. Als op 18 maart 1882 in Grivegnée (Luik) Joseph Lemaire, zoon van een zandgietvormmaker, wordt geboren, wist niemand dat de naam van het kind synoniem zou worden voor het sociaal verzekeren in België. In 1907 trad hij bij de oprichting van de Prévoyance Sociale in dienst als regionaal inspecteur voor de provincie Luik. Twee jaar later werd hij al bevorderd tot algemeen inspecteur voor Wallonië en nogmaals twee jaar later werd hij als vertegenwoordiger van het personeel opgenomen in de raad van beheer. Hij liet niet na voortdurend te wijzen op de slechte financiële toestand van de maatschappij; de reserves waren op dat moment volkomen ontoereikend om alle afgesloten polissen te kunnen uitbetalen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog reisde hij in moeilijke omstandigheden door gans Wallonië en nam hij bovendien de taak van de gefusilleerde inspecteur voor de provincie Luxemburg over. In 1917 verhuisde hij naar Brussel, van waaruit hij zijn inspectieopdrachten voortzette. Kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog werd hij eerst inspecteur-generaal en vervolgens (op 14/7/1921) codirecteur in opvolging van Jules Mansart. De Prévoyance Sociale (PS) maakte in het interbellum een grote expansie door. De maatschappij kreeg in de eerste naoorlogse jaren af te rekenen met een groot aantal schadedossiers, terwijl er heel weinig fondsen waren binnengekomen. Tegelijkertijd profiteerde ze ook van het uitbundige positivisme van de jaren 1920. Nadat een open oorlog met het eveneens vanuit socialistische hoek opgerichte OMOB wordt bedwongen, wijdde Joseph Lemaire zich aan de uitbouw van de maatschappij. Zo besteedde hij bijzonder veel energie aan het opbouwen van een netwerk van internationale contacten tussen verzekeringsmaatschappijen, ontstaan uit de coöperatieve en arbeidersbeweging. In 1922 lag hij dan ook aan de basis van een samenkomst van verzekeringsmaatschappijen in Rome. Deze conferentie zou de aanleiding zijn tot de oprichting van een Comité verzekeringen binnen de Internationale Coöperatieve Alliantie (ICA), waarvan hij tot 1946 het secretariaat waarnam. In 1925 werd Joseph Lemaire aangeduid als directeur-generaal van de PS. Kort daarop (op 25 mei) richtte hij de PS-Herverzekering op, met als doel de herverzekering van andere coöperatieve verzekeringsmaatschappijen en het behandelen van zaken die het in juni in Rijsel opgerichte bijkantoor niet mocht boeken. Later zou er nog een tweede bijkantoor komen in het Luxemburgse Esch-sur-Alzette. In de jaren 1930 werden er bijkantoren geopend in alle grote Vlaamse steden, werd de PS-Gemeenschappelijke kas opgericht (1932) en kwam er binnen de maatschappij een afdeling ongevallenverzekering onder leiding van Raymond, tweede zoon van Joseph Lemaire. De groei van de maatschappij stelde Joseph Lemaire met het probleem wat er moest te gebeuren met de winsten. Hij opteerde hierbij voor de socialisering van de winsten, in plaats van een streven naar een monopolie voor de verzekeringen dat elk privé-initiatief smoorde. Deze doelstelling werd geconcretiseerd in de strijd tegen de tuberculose (tbc). Op 1 oktober 1927 werd een eerste preventorium geopend in het eind 1925 aangekochte kasteel van Tribomont. Een jaar later werd een eigendom gekocht in Klemskerke (De Haan) om er een tweede preventorium te openen (op 15 februari 1929). In 1937 werd vervolgens het sanatorium Joseph Lemaire te Tombeek (Overijse) opgericht, en kort daarop volgde het preventorium L’Heureux Abri in Solières. Na de Tweede Wereldoorlog verschoof de aandacht naar het sociaal thermalisme, met centra te Spa (1949) en Oostende (1950). Zonnige Uren Oostende bestond uit drie instellingen, namelijk Zonnige Uren zelf, Lucht en Zee Mariakerke en Vrolijk Verblijf Klemskerke (De Haan). Deze laatste instelling vond haar oorsprong in 1929, toen De Sociale Voorzorg een villa aan de kust kocht om als preventorium voor zwakke en pretuberculeuze kinderen ter beschikking van de socialistische mutualiteiten te stellen. Wanneer het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten in 1960 besliste de kinderen van haar kolonies in Ottignies te groeperen, was De Sociale Voorzorg gedwongen op zoek te gaan naar een andere bestemming voor haar gebouw in Klemskerke. Vrolijk Verblijf werd daarop een centrum voor de opvang van astmatische kinderen. In de tweede helft van de jaren 1950 verschoof de aandacht naar de opvang van verstandelijk gehandicapte kinderen. Er kwamen psychomedische-pedagogische instellingen in Solières (i.p.v. het ter ziele gegane preventorium) en Schepdaal in 1957 en in Momignies in 1962. Verder ondersteunde de PS de oprichting van een instelling voor verlamde kinderen (Solières), voor astmapatiëntjes (Klemskerke) en voor geplaatste kinderen (Felenne). Dit laatste centrum was geen eigen creatie, maar werd overgenomen van de vzw Socialistische Solidariteit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stond Joseph Lemaire in voor de omvorming van het sanatorium in Tombeek tot een veldhospitaal, zorgde hij voor asiel voor vele verzetslieden en verzekerde hij de voedselvoorziening van vele personeelsleden van de PS. Tegelijkertijd stond hij aan de wieg van het Werk van het Pakket voor de Gevangenen. Na de Tweede Wereldoorlog werd De Sociale Voorzorg dé financiële motor van de socialistische beweging: ze ondersteunde de socialistische pers, stond in voor leningen aan de vakbonden, financierde talrijke partijorganisaties en voorzag een uitgebreid gebouwenpatrimonium voor de mutalistische werking (bijvoorbeeld in Singelbeek, 1949). In 1937 was de maatschappij ook de initiatiefnemer en geldschieter van het Nationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, dat als voorganger van Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis kan gelden. Ten slotte richtte de vzw in 1936 ook een rusthuis op (Quiétude, in het kasteel van Fallais) en zorgde ze voor de financiering van een laboratorium van de Faculteit Geneeskunde van de ULB, waar Joseph Lemaire niet toevallig in de raad van beheer zetelde. Om de socialisering van de winsten te symboliseren, werd door de raad van beheer van De Sociale Voorzorg in 1957 (naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de maatschappij) besloten tot de stichting van de Prijs Joseph Lemaire. Om de twee jaar, vanaf 1959, keerde de Stichting Joseph Lemaire een prijs uit met als doel ‘alle uitmuntende initiatieven ten gunste van de sociale vooruitgang aan te moedigen en te steunen’. Joseph Lemaire ontving diverse onderscheidingen, waaronder eredeken van de Arbeid, commandeur in de Orde van Leopold II, commandeur in de Kroonorde, grootofficier in de Orde van Leopold en minister van staat. Hij was lange tijd lid en ondervoorzitter van het directiecomité van het Rode Kruis van België, lid van het directiecomité van de Belgisch Nationaal Werk tot Bestrijding van de Tuberculose, lid van de raad van beheer van de Centrale Dienst voor Hypothecair Krediet en lid van de raad van beheer van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK). Joseph Lemaire overleed op 5 juli 1966 in Bosvoorde op 84-jarige leeftijd aan de gevolgen van kanker. Tijdens zijn begrafenis drie dagen later stierf ook zijn vrouw Julia Ramboux na een hersenbloeding, zonder dat ze ooit had geweten dat haar man haar in de dood was voorgegaan (ze leed al lange tijd aan hersensclerose). (Joseph-)Henri ‘Jo’ Lemaire (Esneux 04/09/1907-Etterbeek 29/06/1995) werd op 23-jarige leeftijd opgenomen in de PS als attaché van de directie. Al snel werd Henri Lemaire adjunct-directeur en directeur, om in 1955 zijn vader op te volgen als directeur-generaal en voorzitter van het directiecomité. In 1946 nam hij het secretariaat van het Comité verzekeringen binnen de ICA over (tot 1969). Wanneer zijn vader in 1968 ontslag nam als voorzitter van de raad van beheer van de PS, was het opnieuw Henri Lemaire die de vacante stoel innam. Pas in 1994 zou hij ontslag nemen uit de raad van beheer van wat intussen P&V was geworden. Hij was intussen een zwaargewicht binnen de socialistische beweging geworden. Naast lid van de partijbureaus van de PS en de SP én van het presidium van de Gemeenschappelijke Actie (hij was zonder meer een van de laatste unitaire socialisten), was hij lange tijd voorzitter van het dagblad Le Peuple (1957-1969), voorzitter van de koepel van socialistische coöperaties Febecoop, regent van de Nationale Bank en lid van de Raden van Beheer van de ASLK, de Centrale Dienst voor het Hypothecair Krediet, de Nationale Investeringsmaatschappij, de Bankcommissie (1955-1965) en de Hoge Raad van Financiën. Binnen de verzekeringswereld was hij lid van het directiecomité van de Union Professionelle des Entreprises d’Assurances (UPEA), secretaris van het Comité Levensverzekering, voorzitter van de Association de l’Assurance Vie-Populaire en ondervoorzitter van de Association des Caisses Communnes d’Assurances. Henri Lemaire was ook rechter bij de handelsrechtbank. Ten slotte kunnen we nog een greep doen uit het ontelbaar aantal vrijwillige functies dat hij bekleedde, zoals het ondervoorzitterschap van de coöperatie Maison du Peuple van Brussel, het secretaris-generaalschap van de Brailleliga, het lidmaatschap van het directiecomité van het Rode Kruis en het voorzitterschap van de raad van beheer van de ULB (1972-1973). Terwijl Henri Lemaire het sociale en politieke pad van zijn vader volgde, ging Raymond Lemaire (Luik 19/03/1913-Brussel 08/02/1982) zich vooral op het commerciële en internationale aspect van het verzekeringswezen richten. Na studies in Groot-Brittannië, Nederland en Duitsland volgde Raymond Lemaire een familietraditie en trad in 1932 in dienst van de PS als secretaris van de dienst Ongevallen. Drie jaar later werd hij inspecteur-generaal, directeur van de Externe Dienst en adjunct-directeur-generaal. In 1968 volgde hij zijn broer op als directeur-generaal en een jaar later nam hij ook het secretariaat van het Comité verzekeringen binnen de ICA over. Raymond Lemaire was net als zijn broer lid van de partijbureaus van de SP en de PS, lid van de raad van beheer van SGC, lid van de Nationale raad voor de Coöperatie en lid en voorzitter van de raad van beheer van Codep. Binnen de internationale coöperatieve beweging vervulde hij lange tijd de functies van voorzitter van het Internationaal Coöperatief Bureau van Herverzekeringen en voorzitter van het Comité verzekeringen van de ICA. Daarnaast was hij vanaf begin jaren 1960 tot eind jaren 1970 voorzitter van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, ondervoorzitter van Sabena (1976-1978), commissaris bij de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (1964-1971) en voorzitter van de Verzekeringsmaatschappij voor luchtvaart Aviabel. Net als zijn vader was hij ondervoorzitter van het Rode Kruis van België (1945-1980). Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij overigens afgevaardigd beheerder voor het Rode Kruis in Vichy-Frankrijk. In de laatste oorlogsjaren werd hij belast met de organisatie van de repatriëring van de krijgsgevangenen in overleg met het Amerikaanse leger. Ten slotte was hij ook commandeur in de Orde van Leopold II.