258/00022: Rapport betreffende werking in 1984

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:Het archief is raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris.
Reference code:258/00022
Level of description:stuk
By: Socialistisch Jeugdverbond
Date:1984-1984
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!

Description
Date:1984
Notes:Biografie: Vanaf 1886 waren er socialistische jongerenorganisaties actief binnen de Belgische Werkliedenpartij (BWP), eerst de sterk gepolitiseerde Socialistische Jonge Wacht (SJW), later aangevuld met andere organisaties zoals de Volkskinderen en de Arbeidersjeugd, die meer aandacht hadden voor het culturele verenigingsleven. In 1922 werd de eerste koepel opgericht: de Centrale Jeugdraad waar twee federaties deel van uitmaakten, nl. de Federatie der Lichamelijke en Zedelijke Opvoeding en de Nationale Federatie der Socialistische Jonge Wachten. Na de mislukking van dit coördinerende orgaan (de Centrale Jeugdraad), werd een nieuwe poging ondernomen met de Socialistische Jeugdcentrale. Deze koepel, waar zich ook de reeds vermelde Arbeidersjeugd (de Ajotters) bij aansloot, kan als antecedent van SJV beschouwd worden omdat hij alle socialistische jongerenorganisaties overkoepelde. Omdat ook deze koepel de interne problemen moeilijk aankon en omdat de vakbond een eigen jeugdorganisatie oprichtte (de Syndicale Jeugd) - en ook de mutualiteit had plannen - greep de Algemene Raad van de BWP in en verdeelde het werkingsveld: de Socialistische Arbeidersjeugd Vlaanderen (1937) werd de nieuwe koepel in Vlaanderen, tot 16 jaar was men automatisch lid van de Valken, nadien kon men kiezen voor SJW, sportvereniging, Socialistische Studenten of Syndicale Jeugd (die weer buiten de koepel bleef). Eind 1944 werd opnieuw gestart met een jeugdwerking onder de benaming Socialistische Jeugd, bestaande uit drie sectoren: een Valkensector (met Nestvalken, Jonge Valken en Rode Valken) voor de 8 tot 16-jarigen, de Pioniers voor 16 tot 21-jarigen en de Jong-Socialisten voor de 21 tot 30-jarigen. Ook ander organisaties hernamen hun activiteiten. Een nieuwe koepel werd opgericht op 9 december 1945: het Socialitisch Jeugdverbond (SJV). Doel van SJV was “de familiale en schoolse opvoeding te vervolledigen en te verrijken met de voordelen van de socialistische opvoeding”. SJV moest dus instaan voor de coördinatie van het socialistisch jeugdwerk en moest anderzijds ook de ledenorganisaties vertegenwoordigen bij de overheid en hun werking stimuleren (“een garve in dienst van de jongeren”). Concreet betekende dit dat SJV problemen zoals propaganda, relatie tot de partij en andere sociale- en overheidsorganisaties op zich nam. Het verbond overkoepelde oorspronkelijk alleen de BSP-jeugdorganisaties. Aan het hoofd stond Gerrit Kreveld, die na de oorlog de Socialistische Jeugd uit zijn as deed herrijzen en later ook aan de basis zou liggen van het oprichten van de Jongsocialisten. In 1948 was de koepel beperkt tot vier sectoren: Rode Valken en Pioniers (met Jean Nihon en Wim Depus als vertegenwoordigers in SJV), Jeunes Gardes Socialistes (met Hubert Rassart), Gymsports (met Jos Geuens) en Federatie der Socialistische Studenten (met Leon Hendrickx). Ondertussen was ook de Syndicale Jeugd terug actief geworden en waren zowel de Socialistische Turnbond als de socialistische sportverenigingen op hun sterkste niveau over het ganse land verspreid. Daarnaast werd o.a. door de mutualiteit aandacht besteed aan de uitbouw van lokale kindergroepen en vakantiewerk. In de loop van de jaren 1950 werden dan ook volgende organisaties lid van SJV: Arbeiders Turn- en Sportcentrale, Pioniers, Jongsocialisten, Jonge Natuurvrienden en Socialistische Federatie van Jeugdtehuizen. In 1959 sloot ook het pas heropgerichte Socialistisch Jeugdleidersinstituut (SJI) zich hierbij aan (in 1948 was met de steun van het Emile Vanderveldeinstituut al eens gestart met leidersvorming). Later sloten zich ook de syndicale, coöperatieve en mutualistische organisaties zich aan: ABVV-Kadetten, ABVV-Jeugddienst, MJA en Coop-Junior. Door de snelle maatschappelijke evolutie, waar klassieke jeugdbewegingen zich moeilijk konden aan aanpassen, en waardoor anderzijds nieuwe activiteiten mogelijk werden, wijzigde zich het ledenbestand van SJV. Zo verkeerde de Socialistische Jeugd (de jeugdbeweging ) rond 1960 in een crisis; op het congres van 1965 werd geopteerd voor verruiming naar kindergroepen en hobbyclubs - wat mislukte - en voor een naamsverandering in Socialistisch Kinder- en Valkenverbond (SKVV). Anderzijds was er in de jaren 1960 de opkomst van de jeugdhuizen, kort daarna gevolgd door oprichting van speelpleinwerkingen en jeugdateliers(oorspronkelijk werden ze langs socialistische kant overkoepeld door een Socialistische Federatie van Jeugdateliers (SFJA). De coördinatie van beide initiatieven lag bij de Federatie voor Jeugdateliers en Kindergroepen (FJAK) en de Nationale Dienst voor Speelpleinen en Recreatieruimten (NDR). Daarmee kwam de socialistische beweging op het terrein van het open jeugdwerk; jeugdwerk werd meer en meer beschouwd als een culturele aangelegenheid, er werden pogingen ondernomen om de niet-georganiseerde jeugd op te vangen en te begeleiden. Bovendien veranderde de interne structuur van SJV door de taalkundige opsplitsingen op de terreinen van onderwijs en cultuur. Na de eerste fase van de staatshervorming (1970-1971) kreeg de Vlaamse Gemeenschap de bevoegdheid over cultuur en dus ook over het jeugdwerk: de Nationale Jeugdraad werd bijgevolg opgesplitst in een Nederlandstalige en een Franstalige. SJV volgde deze evolutie met een opdeling in twee taalgroepen. De inmenging van de overheid is een fenomeen van de periode na de Tweede Wereldoorlog, overal in Europa werd dezelfde politiek gevoerd. Het leek alsof de politici geleerd hadden van de slechte ervaringen tijdens en net voor die oorlog, en daarom het jeugdwerk nauwer wilden betrekken bij het beleid. Men wou die jeugd opvoeden in democratische zin en haar de nodige middelen verstrekken zodat extremistische ideologieën geen kans meer zouden krijgen. Maar het budget bleef beperkt (vb.11 miljoen in 1956) en bovendien was er een probleem qua coördinatie tussen de departementen die jeugd onder hun bevoegdheden hadden; reden waarom Collard in datzelfde jaar een Interdepartementale Commissie voor de Jeugd oprichtte. Naast die problemen over de bevoegdheden waren er uiteraard ook de spanningen tussen de zuilen ; in 1972 waren die zo hoog opgelopen dat SJV de Jeugdraad verliet en dat die maar twee jaar later weer kon opstarten. De daaropvolgende besprekingen leidden tot het decreet tot subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk in 1975. Vanaf dan konden 7 vormen van jeugdwerk erkend en gesubsidiëerd worden en de budgetten werden opgetrokken. Het decreet betekende een gedoseerde professionalisering. De financiële zekerheid bleek nochtans beperkt door de besparingen tijdens de economische crisis. Toch is deze subsidiëring zeer belangrijk in de verdere evolutie; geleidelijk aan vergrootte de subsidiepot (vb. 743 miljoen in 1986) en de daarbij horende regelgeving. De wettelijke en administratieve opvolging ervan vergde heel wat energie van het SJV-personeel , en was soms aanleiding voor oprichting of samensmelting van organisaties en diensten. Voor het Socialistisch Jeugdleidersinstituut (SJI) betekende dit decreet de opheffing omdat jeugdorganisaties voortaan verplicht werden om hun kaders te vormen. Vanuit de jeugd kwam er meer vraag naar informatie en dienstverlening, tegelijk kwamen ideologische overwegingen op de achtergrond en werkte men vooral pragmatisch. In 1995 waren volgende organisaties lid van SJV: ABVV-Jeugddienst, Jongsocialisten, Maatschappelijke Jongerenactie (de vroegere Mutualiteit der Jonge Arbeiders, MJA), Dienst voor Natuurbehoud en Recreatie-infrastructuur (in 1992 volgde deze dienst de in 1971 opgerichte Nationale Dienst voor Recreatieruimten op, hij propageert de bouw van recreatieve ruimten voor de jeugd), Nationale Jeugddienst voor Volksdans, Federatie voor Progressief Jongerenwerk (kadervorming), Vlaamse Federatie van Gehandicapte Jongeren, Rode Valken en Zonnige Uren (opleiding van monitoren voor de kindervakanties van de socialistische mutualiteit). SJV werd geleid door enerzijds een Nationaal of Landelijk Comité met afgevaardigden van de aangesloten verenigingen (tien in 1964 en in 1995), de twee permanenten en vier vertegenwoordigers van de partij, anderzijds werd de dagelijkse leiding, de Executieve, gevormd door de voorzitter en meestal twee secretarissen. Tot 1960 was Gerrit Kreveld voorzitter, Willy Seeuws en Gilbert Lebrun waren toen secretaris (zie de tabel op het einde van deze inleiding). Opmerkelijk is dat deze leiding van SJV geen beslissingsmacht heeft over de aangesloten organisaties, ze kan alleen coördineren. Die coördinatie is nodig omdat ze zich tot eenzelfde publiek richten, vaak dezelfde lokalen gebruiken; identieke noden hebben... De relaties met de partij werden vanaf 1966 geregeld door een Gemengde Commissie Partij-Jeugd die de grote welomlijnde opdrachten van het jeugdwerk moest vastleggen. Naast de vertegenwoordiging naar de partij coördineerde SJV ook de werking naar de overheid toe, met name in enerzijds de Nationale Dienst voor de Jeugd (die materiële hulp gaf aan jeugdbewegingen en in een latere fase ook zorgde voor opleiding van jeugdleiders) en anderzijds de Nationale Raad voor de Jeugd (opgericht in 1945 door minister van onderwijs Buisseret; in 1944 waren al de Staten Generaal van de Jeugd bijeengeroepen); latere benamingen waren de Nationale Jeugdraad, de Nederlandstalige Jeugdraad, en tenslotte de Jeugdraad voor de Vlaamse Gemeenschap. In de jaren 1980 kreeg SJV vanuit de SP de opdracht om de samenstelling van de Jeugdbeschermingscomités en de latere Comités voor Bijzondere Jeugdzorg te coördineren. Bij de oprichting van SJV was er op wereldvlak één coördinerende organisatie waarin, net zoals in de nationale raden, alle strekkingen elkaar ontmoetten. Maar die koepel onderging de gevolgen van de koude oorlog en viel uiteen in enerzijds de WAY (World Assembly of Youth), westers gezind, en anderzijds de FMJD (Fédération Mondiale de la Jeunesse Démocratique), van communistische strekking. De WAY had een Belgische afdeling, het Belgisch Comité van de WAY (later veranderde deze pluralistische organisatie haar benaming in Belgisch Komité voor Internationaal Jongerenwerk (BKIJ) en Vlaams Platform voor Internationaal Jongerenwerk (VPIJ), waar momenteel een 60-tal Vlaamse jeugdverenigingen lid van zijn). Het VPIJ is te vergelijken met de Jeugdraad maar houdt zich enkel met internationale thema’s bezig (Raad voor Europa, Europees Jeugdforum). De Europese comités van de WAY richtten in 1963 een Europees secretariaat op, de CENYC (Council of European National Youth Committees). Onder impuls van Johan Vande Meirssche was SJV ook zeer actief in het Jeugdoverlegorgaan voor Internationale Culturele Akkoorden (JICA). Tenslotte moet ook nog de werking in het in 1989 opgerichte Jint vermeld te worden: op last van de Europese Commissie moest elk land een organisme creëren voor de coördinatie van de Europese jeugdprogramma’s. Daarnaast ontstonden ook de politieke internationales, van socialistische zijde was dat de IUSY (International Union of Socialist Youth). SJV nam ook deel aan bijeenkomsten van Europese socialistische jongeren. Willy Seeuws was rond 1968 voorzitter van de Commissie Jeugd van de Socialistische Partijen van de Europese Gemeenschap Op wettelijk vlak werkte SJV mee aan het statuut voor de gewetensbezwaarde, de meerderjarigheid op 18 jaar, de voorbereiding van het decreet op de gedetacheerde leerkracht en de herziening van de wet op de jeugdbescherming. SJV zelf kreeg ook een gedetacheerde leerkracht, Maurice Christiaens, die later secretaris werd van SJV. SJV nam ook verschillende initiatieven: oprichting van de vzw Jeugdkaravanen (om het reizen voor jongeren gemakkelijker te maken), van het Socialistisch Jeugdleidersinstituut (SJI) en van socialistische federaties van jeugdhuizen en jeugdateliers Ook rond speelpleinen – een andere nieuwe trend – werden initiatieven genomen. SJV was ook medeorganisator van de jongerenmarsen voor werk in de jaren 1980.In die periode kreeg vooral de uitbouw van het jeugdbeleid op lokaal niveau veel aandacht. In 1995 werd een actualisering van het decreet op het landelijk jeugdwerk aangekondigd en begonnen de zogenaamde Fiertelgesprekken. Na drie jaar discuteren rond teksten zoals De Ultieme Hallucinatie werd een nieuw decreet op het landelijk jeugdwerk uitgevaardigd, zeer tot onvrede van vele organisaties: van de ongeveer negentig organisaties die vroeger erkend werden voldeden er maar dertig aan de nieuwe criteria. Er werd gewerkt aan een herziening, maar al snel bleek die neer te komen op een opheffing van de zuilgebonden koepels, liefst zonder de ervaring van de koepels te verliezen. Een adviserende functie werd beoogd. In maart 2001 kwamen de besprekingen in een finale fase: vanaf Nieuwjaar 2002 werden de koepels opgeheven en werd de werking overgenomen door een Steunpunt Jeugdbeleid.