068/00026: Dossier betreffende een wetsvoorstel over de agglomeraties en federaties van gemeenten.
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Het archief is raadpleegbaar mits toestemming van de verantwoordelijke archivaris. |
---|---|
Reference code: | 068/00026 |
Level of description: | stuk |
By: | |
Date: | 1971-1971 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1971 |
---|---|
Physical description: | [1 omslag] |
Notes: | Biografie: André Cools (Flémalle-Grande 1927-Luik 1991) is afkomstig uit een familie met ‘rode roots’: zijn grootvader werd als vakbondsmilitant zijn stemrecht ontnomen, zijn vader werd als leider van de Jeunes Gardes Socialistes opgepakt en naar Mauthausen gedeporteerd, waar hij omkwam. De vaderloze Cools maakte zijn studies niet af, maar kreeg dankzij de partij in 1948 werk als secretaris van de Commissie voor Openbare Onderstand van Flémalle-Haute. Hij zou het blijven tot 1964, toen hij er tot burgemeester werd verkozen. Cools maakte snel carrière binnen de nieuwe Belgische Socialistische Partij (BSP): in 1947 werd hij bestuurslid van de plaatselijke afdeling, in 1954 werd hij opgenomen in het bestuur van de federatie Luik. Vier jaar later werd hij voor het eerst verkozen als volksvertegenwoordiger voor Luik. Als socialistisch syndicalist was hij nauw betrokken bij de stakingsacties tegen de Eenheidswet (1960-1961). Hij volgde stakingsleider André Renard op toen die – uit onvrede voor de lauwe actiebereidheid van de Vlaamse vleugel van het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) – het Mouvement Populaire Wallon (MPW) oprichtte. Cools werd de verbindingsfiguur tussen de radicale linkervleugel (MPW en vakbond) en de rest van de partij. Het kwam herhaaldelijk tot aanvaringen tussen beide kampen, meer in het bijzonder tussen partij en vakbond. Uiteindelijk besliste partijvoorzitter Léo Collard in 1964 dat het lidmaatschap van de MPW onverenigbaar was met dat van de BSP. De meeste dissidenten keerden daarop terug in de schoot van de partij. Na de verkiezingsnederlaag van 1965 verzetten ze zich wel tegen regeringsdeelname, Cools lag mee aan de basis van het Centre d’Etudes Socialistes, dat een manifest publiceerde waarin de terugkeer naar de oppositie werd gevraagd. De daaropvolgende jaren zette de BSP verdere stappen in de richting van de regionalisering. Regeringsdeelname zou ook pas kunnen als beide taalgroepen daarmee instemden. In juni 1968 werd Cools voor het eerst minister in de rooms-rode regering Eyskens-Merlot. Hij nam de portefeuille van Begroting op zich. Toen Merlot op 21 januari 1969 overleed na een auto-ongeval, volgde Cools hem op als vicepremier. Het was een periode van hoogconjunctuur, zodat er geen streng begrotingsbeleid gevoerd moest worden. Toch rees er een conflict tussen Cools en de vakbonden, nadat de eerste verklaard had nieuwe belastingen te moeten heffen om aan de eisen van de laatsten te voldoen. Na het ontslag van minister van Economische Zaken Leburton op 22 februari 1971 ruilde Cools zijn post van Begroting in voor die van Economische Zaken. Hij nam vooral initiatieven op het gebied van de prijzencontrole. In 1970 werd met een grondwetsherziening een stap gezet in de richting van de gewestvorming: Cools haalde daarbij met zijn eigen stijl uit naar Brussel, dat al het geld en de intelligentie van Wallonië zou opslorpen. Na vervroegde parlementsverkiezingen van 7 november 1971 werd de regering voortgezet, al ruilde Cools Economische Zaken opnieuw in voor Begroting. De tweede regering Eyskens-Cools was echter geen lang leven beschoren: ze viel in november 1972 over de kwestie-Voeren. In de ontslagnemende regering verving hij minister van Economische Zaken Henri Simonet, die lid van de Europese Commissie was geworden, ad interim. Cools besloot geen ministerportefeuille op te nemen. Hij had kritiek gekregen van onder meer de jongeren, die hem verweten deel uit te maken van het partijestablishment, en van andere leidinggevende figuren wegens zijn federalistische houding. In 1973 stelde hij zich daarom kandidaat voor het partijvoorzitterschap. Ondanks heel wat tegenstand werd hij verkozen tot covoorzitter van de BSP (sinds 1971 was de functie opgesplitst in een Vlaams en Waals covoorzitterschap). Na het ontslag van de regering-Leburton in 1974 eiste Cools nieuwe verkiezingen, wellicht omdat hij aanstuurde op een oppositiekuur. Dat gebeurde ook, na een gevoelige nederlaag bij de stembusslag. De nieuwe regering, onder leiding van Leo Tindemans, kreeg meteen af te rekenen met hevige socialistische oppositie. De stijgende levenskosten en de gewestvorming vormden daarbij de rode draad. Nadat een poging van Tindemans om de BSP bij het beleid te betrekken, mislukte, werden in 1977 opnieuw vervroegde verkiezingen gehouden. Cools streefde naar een regering zonder liberalen én met regionalisten. De besprekingen tussen christendemocraten, socialisten, Volksunie (VU) en Front Démocratique des Francophones (FDF) leidden uiteindelijk tot het Egmontpact (mei 1977) en de vorming van de regering-Tindemans II. Na de sluiting van het pact bleven de partijvoorzitters, de ‘club van zes’ (Cools, Karel Van Miert, Wilfried Martens, Charles-Ferdinand Nothomb, Hugo Shiltz en Antoinette Spaak) in permanent overleg, waardoor ze zwaar wogen op het regeringswerk. Ondanks de samenwerking kwam het al snel tot een breuk tussen de taalgroepen. Vooral de verstandhouding tussen de socialistische covoorzitters Cools en Van Miert raakte zoek. Het unitaire BSP-partijbestuur verweet Cools een te anti-Vlaamse houding en te sterke binding met het FDF. Van Miert deed weinig om een compromis te zoeken, waarop Cools na de val van de regering-Tindemans in oktober 1978 overging tot de oprichting van een autonome Parti Socialiste (PS). Bij de verkiezingen van 7 december 1978 verloor Cools bijna een derde van zijn voorkeurstemmen, wellicht als gevolg van de aanhoudende wrijvingen met de vakbond tijdens zijn partijvoorzitterschap. Hij had het er vooral moeilijk mee dat de vakbond binnen een louter socialistische werkkring (intercommunales in door socialisten bestuurde gemeenten) ageerde tegen hun partijgenoten. Daarbovenop bleef de breuk met de Vlaamse socialisten in eigen kring, en vooral bij de vakbonden, op verzet stuiten. Dit vergrootte nog toen Cools pleitte voor het losser maken van de banden tussen partij en vakbond. Op 26 januari 1981 nam hij uiteindelijk ontslag als partijvoorzitter, officieel wegens de weigering van het partijbureau om sancties te treffen tegen PS-kamerleden die tegen de Matigingswet hadden gestemd. Cools trok zich terug uit de nationale politiek, al bleef hij wel volksvertegenwoordiger en lid van het partijbureau. Van 1981 tot 1984 was hij voorzitter van de Waalse Gewestraad, en vervolgens ondervoorzitter. Tussen 1988 en 1990 was hij minister van Regionale Besturen in de Waalse Gewestregering. Op 2 december 1983 werd hij tot minister van Staat benoemd. Op 1 mei 1990 trok hij zich officieel uit de politiek terug, al bleef hij burgemeester van Flémalle (sinds 1976 een fusiegemeente met Flémalle-Haute) en had hij nog steeds heel wat invloed in de machtige Luikse PS-federatie. Cools werd op 18 juli 1991 vermoord bij het verlaten van zijn appartement. De uitvoerders bleken twee Tunesische huurmoordenaars, de opdrachtgevers hadden banden met de Italiaans-Luikse maffia die was geïnfiltreerd op het kabinet van Waals minister Alain Van der Biest. In welke mate Van der Biest zelf achter de moord zat, blijft onduidelijk, aangezien hij in 2002 zelfmoord pleegde. |