458/00087-00104/00098: Dossier 05/11: Kortrijksepoortstraat 88-90
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Het archief is toegankelijk mits toestemming van de dienstdoende archivaris |
---|---|
Reference code: | 458/00087-00104/00098 |
Level of description: | stuk |
By: | |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | [s.d.] |
---|---|
Physical description: | [1 omslag] |
Notes: | Biografie: De Werkgroep Industriële Archeologie van de Rijksuniversiteit Gent (WIARUG) werd opgericht met de stichtingsvergadering van 8 december 1971. Ze is gegroeid uit het Seminarie voor Nieuwste Geschiedenis van diezelfde Rijksuniversiteit Gent (RUG). Het Seminarie was op zoek naar nieuwe onderwerpen en nieuwe methoden voor onderzoek . Onder impuls van professor Jan Dhondt (1915-1972) werden twee thema’s als belangrijke aandachtspunten voor onderzoek door het Seminarie gesteld: Gent als belangrijk centrum voor de textielindustrie en Gent als bakermat en bastion van de arbeidersbeweging. Als nieuwe methodologie werd onder andere de Industriële Archeologie gekozen, in navolging van de Engelse geschiedkundigen. De IA was ontstaan vanuit de geschiedkundige sector en werd ook in de eerste plaats bedreven door historici, maar had een duidelijke multidisciplinaire inslag. Ook kunsthistorici, architecten, sociologen e.a. werden betrokken. De WIARUG fungeerde als speciale werkgroep binnen het Seminarie die zich bezig hield met de verkenning van en de standpuntbepaling binnen dit nieuwe werkveld. Professor Herman Balthazar werd de voorzitter van de werkgroep. Beide genoemde thema’s fungeerden als bijzondere leidraad voor de WIARUG, die ze bekeek vanuit het perspectief van de IA. In eerste instantie hield de WIARUG zich vooral bezig met de geschiedenis en de conservatie van het patrimonium van de textielindustrie. Dit leidde ertoe dat, toen de WIARUG in 1977 de 5e editie van het nationaal congres van IA organiseerde, ze de textiel als centraal thema nam. Het congres was tevens een aanzet tot de oprichting van het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel (MIAT) . Het tweede thema kon natuurlijk vanuit verschillende invalshoeken benaderd worden, maar er werd gekozen om te werken vanuit het –misschien wat minder evidente- aspect van de leefomstandigheden van de arbeiders en meer specifiek de Gentse beluiken. De motivatie hiervoor werd goed geschetst door professor Balthazar: a. Beluiken zijn reële sporen van een deel zeer belangrijke Gentse geschiedenis. Een modern cultuurhistorisch bewustzijn blijft niet alleen stilstaan bij beroemde en grote beelden en monumenten uit het verleden. De kleine anonieme mens is als getuige van het verleden evenveel waard als de beroemde en bekende prominent. b. Beluiken zijn vaak (…) kunsthistorisch en architecturaal belangwekkend. Ten dele geldt hier dezelfde motivatie als a. maar er is ook een meer algemene dimensie van het gaaf houden van een totaal stadsbeeld. (…) c. (…) er wonen nog mensen in de beluiken, veel mensen. De omstandigheden waarin zij leven, zijn ver van optimaal. Bouwfysisch is er te weinig onderhoud, de grote collectieve voorzieningen zijn vaak te gebrekkig; er is een tekort aan modern en vanzelfsprekend geworden comfort. Maar toch leven de mensen er graag, want men treft er meestal een sterke psychologische grondvoorwaarde aan van sociale leefbaarheid. De keuze voor Gent mag logisch zijn, maar er zijn meer redenen dan alleen de vestigingsplaats van de RUG. Gent is namelijk ook een stad waarin het fenomeen van de beluiken een belangrijke rol speelt. Er waren al zeer vroeg beluiken in Gent (vanaf ca. 1820) en er waren er ook zeer veel. Op het hoogtepunt, tussen 1865 en 1890, waren er meer dan 650 beluiken, goed voor meer dan 8,000 huizen en bijna 31,000 inwoners. Daarnaast was er steeds een grote continuïteit in de bewoning. Getuige hiervan is dat er heden ten dage nog steeds beluiken zijn, waarvan sommigen al meer dan 120 jaar bewoond worden . Het onderzoek zelf werd aangevat met een studie van de socio-economische context, wat in 1977 resulteerde in een artikel in het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis (BTNG). Vanaf 1975 werd ook veldwerk ondernomen. De leden van de WIARUG verzamelden foto’s van beluiken en gingen zelf ook op pad om foto’s te maken, gegevens te noteren en interviews te doen met de beluikbewoners. De gegevens werden genoteerd op fiches. Geleidelijkaan raakte ook het Gentse stadsbestuur geïnteresseerd in het project, wat in 1978 resulteerde in een rapport voor het stadsbestuur. Het rapport moest onder andere een basis vormen voor het renovatiebeleid. Het had als bijkomend voordeel dat ook mensen van andere disciplines, zoals kunsthistorici en architecten, bij het project betrokken werden . Na 1978 waren de pioniersjaren achter de rug. De WIARUG publiceerde geen literatuur meer, maar focuste zich meer op het stimuleren van onderzoek door studenten en wetenschappers. Er verschenen verschillende doctoraats- en licentiaatsverhandelingen die verderbouwden op het eerder werk van de WIARUG. Het is niet duidelijk wanneer de werkgroep ophield te bestaan, maar in 1991 werden de archieven officieel overgedragen aan Amsab-ISG. |