041/B.1.3.2.6/00562: Dossier van 15 juli 1975 betreffende Kultuuropbouw-afdeling Landen
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | raadpleegbaar mits toestemming van de verantwoordelijke archivaris |
---|---|
Reference code: | 041/B.1.3.2.6/00562 |
Level of description: | stuk |
By: | |
Date: | 1975-1975 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1975 |
---|---|
Physical description: | [1 stuk] |
Notes: | Biografie: De Jongsocialisten (JS) ontstonden als één van de groepen binnen de Socialistische Jeugd (SJ), de eind 1944 opgerichte koepel voor de socialistische jeugdbewegingen. Leden konden aansluiten van hun 21 tot hun 30 jaar. Al snel gingen deze ‘oudere’ jongeren zich in de eerste plaats toeleggen op de politieke strijd. In 1955 verlieten ze dan ook de SJ, al bleven ze wel samen schuilen onder het overkoepelende Socialistisch Jeugdverbond (SJV). De Jongsocialisten groeiden daarna naar de Belgische Socialistische Partij (BSP) toe, waarvan ze in feite de jongerenafdeling werden. De JS kon worden beschouwd als de wachtkamer van de moederpartij. Op regelmatige tijdstippen kwam het evenwel tot hooglopende twisten, waarop de aanstokers dan snel geïncorporeerd werden binnen het partijkader; vele jongerenvoorzitters konden dan ook een lange politieke carrière uitbouwen. In 1958 werd de leeftijdsgrens om aan te sluiten bij de JS verlaagd naar 18 jaar, later werd daar nog twee jaar afgedaan. Op het BSP-congres van 1966 werden de vertegenwoordiging en het lidmaatschap van de jongerenorganisatie besproken en werd besloten tot de oprichting van de commissie Partij – Jeugd. De JS kregen hierdoor een plaats in de partijstatuten, maar bleven aanvankelijk nog in de schaduw werken. Dat veranderde toen Leo Collard in 1969 het idee van progressieve frontvorming lanceerde, waarmee hij eigenlijk enkel gehoor vond bij de jongeren. Op het congres van 1970 werd begonnen met een hervorming van de werking, zowel ideologisch als organisatorisch. De JS kwamen nu regelmatig met eigen standpunten en ideeën naar voren. De jongeren gingen steeds scherper ageren tegen het uitblijven van de democratisering van de beweging, de gebrekkige politieke fundering en het ontbreken van een massabeweging. Deze klachten werden herhaald op de congressen van 1972 en 1974. Op dit laatste congres werd een Roodboek I opgesteld ter voorbereiding van het ideologisch congres van de BSP, waarbij de samenwerking werd gezocht met de groep Links. Tegelijkertijd verschoof de aandacht van acties binnen de partij naar acties met andere groepen. Toch bleef vooral de vertegenwoordiging binnen de moederpartij een eerste doel. Zonder het gewicht op de besluitvorming van de BSP te vergrootten, was het onmogelijk de eigen doelstellingen te realiseren. Zo bleken heel wat plaatselijke en federale besturen weigerachtig te staan tegenover de opname van JS-vertegenwoordigers. In het nationaal partijbureau zetelde doorgaans slechts één JS-vertegenwoordiger (de politiek secretaris), terwijl de partijstatuten bepaalden dat 15 procent van de bureauleden jonger dan 35 jaar moest zijn. In 1978 werd Roodboek II opgesteld, waarin de ondemocratische werking binnen de BSP aan de kaak werd gesteld. De nationale partijleiding trachtte meer dan eens de stellingnames van de JS te minimaliseren, terwijl de JS zelf, door het ontbreken van een afzonderlijk lidmaatschap (JS-leden zijn BSP-leden jonger dan 35 jaar), haar ledental zelf enkel kon schatten. Hoe dan ook kon het uitblijven van een verjonging van het partijkader niet ontkend worden. De pogingen van Karel van Miert en zijn ‘Jonge Turken’ werden door de JS eerder gezien als een vernieuwing van de top vanuit technocratisch en electoraal oogpunt, terwijl de partijvernieuwing en -verjonging volgens hen eerder aan de basis moest gebeuren. Desondanks was het voor de JS geen evidente zaak meer de partijleiding onder vuur te nemen. Het nieuwe partijbureau stond open voor verfrissende ideeën en pakte uit met een nieuwe stijl. De JS verzeilde opnieuw in een identiteitscrisis. Exemplarisch was daarbij de mediaheisa rond het gedwongen ontslag van JS-voorzitter Jo Vermeulen eind 1982. Af en toe doken nog voorstellen van de jongeren op, zoals bijvoorbeeld voor de 32-urenweek zonder loonverlies, voor meer directe in plaats van indirecte belastingen en voor een verdere uitbouw van de sociale zekerheid. Wanneer een studie echter aantoonde dat bij de arbeidersjeugd Agalev aan invloed won, werd het geweer van schouder veranderd. Het is opvallend hoe in de jaren 1980 aandacht werd besteed aan milieu en mobiliteit en aan de onderdrukking van de bevolking in diverse Latijns-Amerikaanse staten. Verder werd gepoogd bruggen te bouwen met de christelijke vakbeweging, al kwamen de JS hierdoor in een pijnlijk spagaat terecht, gezien het ABVV openlijk als gepriviligeerde gesprekspartner werd beschouwd. Gaandeweg viellen de JS echter ten prooi aan intern getwist. Te vaak waren congressen en raden het toneel van een strijd tussen de Vonk-tendens en de rest. Geïnteresseerde jongeren gaven bij het zien van zoveel herrie de voorkeur aan een directe inzet bij de SP, als ze al niet ontgoocheld afhaakten. Begin jaren 1990 kwam aan dat intern geharrewar een einde. Een nieuwe – naar JS-normen heel jonge – generatie van 20- tot 25-jarigen trad aan. Ondanks de goede voornemens kwam van een grondige vernieuwing echter weinig in huis, tot in februari 1992 een bericht de wereld werd ingestuurd dat de Jongsocialisten werden opgeheven en de band met de partij werd verbroken om plaats te maken voor een forum van jonge progressieven die op gemeentelijk vlak en rond locale thema’s actief wilden zijn. Op die manier werd de deur wagenwijd opgezet voor jongeren uit de Volksunie en Agalev. Al snel bleek dit voorstel echter allerminst te zijn doorgepraat en al snel kwam het verzet op gang. Voor de tweede maal kwam de JS-leiding in handen van een collectief voorzitterschap (de eerste maal was tijdens de moeilijke periode 1982-1983), waarna uiteindelijk werd besloten het voorstel af te voeren. De Jongsocialisten zullen zich uiteindelijk toch de jaren 1990 doorworstelen, om zich in 2001 om te vormen tot Animo, waarbij de organisatie ook een andere structuur kreeg. De plaats van de JS binnen de partij was steeds marginaal en bij momenten ook erg problematisch geweest. Standpunten van de jongeren werden vaak weggelachen door de hoge partijfunctionarissen. Een mooi voorbeeld is de uitspraak van Jos van Eynde op het ideologisch congres van 1974 nadat de JS pamfletten hadden uitgedeeld tegen de aanwezigheid van een delegatie van Mobutu’s MPR: “Op zijn twintigste is iedereen revolutionair.” Slechts weinig leidinggevende jongsocialisten zijn de laatste jaren dan ook tot een vergelijkbare positie binnen de moederpartij opgeklommen. |