027/2.3/00013: Stukken betreffende de gemeenteraadsverkiezingen op 12 oktober 1952

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:Voor consultatie van het archief is toestemming vereist van het partijbestuur van de sp.a-federatie West-Vlaanderen
Reference code:027/2.3/00013
Level of description:stuk
By: SP-afdeling Oostende, BSP-afdeling Oostende, BWP-afdeling Oostende
Date:1952
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!

Description
Date:1952
Physical description:[1 omslag]
Notes:Biografie: De eerste gemeenteraadsverkiezingen na de fusies van 1977 werden een succes voor de socialisten, die wellicht profiteerden van de polemiek die rond schepen Laridon werd gevoerd. Hij werd onder meer van favoritisme bij benoemingen in het onderwijs beschuldigd. Het leverde vooral Laridon zelf heel wat stemmen op, waardoor hij zich kon opwerpen als nieuwe socialistische voorman. Enkele maanden na het aantreden van het nieuwe college nam Miroir al ontslag, waarop Laridon zijn bevoegdheden overnam en een soort van superschepen werd. De nieuwe schepen werd Nicole Beschuyt-Walraevens, meteen de eerste vrouw in het college, maar wel zonder noemenswaardige portefeuille. In 1980 trad de pas 60-jarige Jan Piers terug als burgemeester, waarop een opvolgingsstrijd uitbrak tussen CVP-schepen Goekint en Laridon. Uiteindelijk trok de eerste aan het langste eind, maar de verhoudingen binnen de bestuursmeerderheid waren zoek. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1982 ruilde de nieuwe burgemeester de socialisten dan ook in voor de liberalen. De intussen tot SP omgevormde socialistische partij ging meteen enkele moeilijke jaren tegemoet. De eigengereide koers van Laridon leidde tot heel wat wrevel binnen het partijbestuur, terwijl een nieuwe generatie langzamerhand op het voorplan trad. Yves Miroir (zoon van), Jean Vande Casteele en anderen trachten de partij een nieuwe ideologische basis te geven en introduceerden ook andere methodes voor de partijwerking, waarbij getracht werd de banden met de basis nauwer aan te halen (enquêtes, huisbezoeken, …). Desondanks werd bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1988 nogmaals een zetel verloren, waarbij een historisch dieptepunt van 23,68 procent werd behaald. Kort daarop besloot de nationale partijleiding in te grijpen. Eind 1990 werd door Stefaan Meeus, toen lid van de nationale leiding van de Jongsocialisten (JS), een kritisch rapport opgesteld over de interne werking van de SP-afdeling Oostende. Deze zou namelijk geïnfiltreerd zijn door Vonk, een dochterorganisatie van het Britse Committee for a Workers International (CWI), dat op haar beurt lid was van de trotskistische Vierde Internationale. De leden van Vonk benadrukten echter geen aparte organisatie te zijn met als doel de SP van binnenuit te ontmantelen, maar een tendens binnen de partij. Deze argumentatie werd echter van tafel geveegd op basis van het feit dat de ‘vonkisten’ lidgeld betaalden aan Vonk. Vervolgens werd het lokale partijbestuur door de nationale leiding ontbonden, waardoor de leiding in handen kwam van de nieuwe ‘aangeduide’ voorzitter Franky De Block, partijsecretaris Juul Lannoo, de (alweer!) vanuit Gent – zij het met West-Vlaamse roots – gestuurde Johan Vande Lanotte, Jean Vande Casteele (die zowat als enige ‘vonkist’ op basis van zijn vriendschap met De Block werd witgewassen), en twee niet-Oostendenaars, waaronder federaal voorzitter Philemon Van Stichel. Deze laatste zou overigens in 1993, uit ontgoocheling in de figuur Vande Lanotte, ontslag nemen. Vervolgens werden de ‘vonkisten’ geschorst (met André Gonzalis, Yves en Claire Miroir als voornaamste namen) en een nieuw partijbestuur samengesteld. De ‘oude patron’ Laridon, die kort voordien door de ‘vonkisten’ nog uit het partijbestuur was gestemd, kon zich echter niet vinden in het feit dat hij opnieuw werd gepasseerd en nam ontslag uit de partij. Hij zou nog een jaar als onafhankelijke in de Kamer zetelen, een scheurlijst oprichten met andere verongelijkten en uiteindelijk in de anonimiteit verdwijnen. Zijn zetel in de Kamer werd ironisch genoeg ingenomen door Vande Lanotte, die meteen aan een steile opwaartse politieke carrière was begonnen. De eerste gemeenteraadsverkiezingen na de reorganisatie – in 1994 – leken de nationale partijleiding gelijk te geven. De SP won ‘slechts’ 1 procent, maar door de grilligheid van het systeem-Imperiali wel twee zetels, waardoor de socialisten door het zware verlies van de CVP van burgemeester Goekint plots de grootste fractie hadden. Na lastige onderhandelingen kwam het tot een bestuursakkoord tussen CVP, SP en Volksunie (VU) waarbij Goekint burgemeester bleef tot 1997, waarop hij vervangen zou worden door Jean Vande Casteele, afkomstig uit deelgemeente Stene, die altijd al een stevige socialistische basis heeft gekend. Eddy Tulpin, Marina Willems en de intussen ook al witgewassen Yves Miroir werden schepen, Franky De Block werd OCMW-voorzitter. De verkiezingen van 2000 werden een lakmoesproef voor de aanvankelijk onbekende Vande Casteele, maar werden een onverwacht succes. De burgemeester behaalde een monsterscore, die zelfs deze van Jan Piers overtrof. De SP boekte maar liefst acht zetels winst, waardoor de volstrekte meerderheid in zetels werd behaald (20 op 39), zij het met ‘slechts’ 43 procent van de stemmen. Er werd besloten de coalitie verder te zetten, weliswaar zonder de VU. De eigenzinnige Tulpin verdween uit het schepencollege, Nancy Bourgoignie en Daniël Verleye kwamen erin. Deze laatste werd wegens gezondheidsproblemen al in 2001 vervangen door Bart Bronders. Bij de verkiezingen van 2006 vergrootte de – intussen tot sp.a herdoopte – socialistische fractie haar meerderheid. De oproep van Vande Lanotte, als voorzitter van het havenbedrijf Plassendale nog steeds dé belangrijke man achter de schermen, voor een brede coalitie werd positief beantwoord door liberalen en christendemocraten. Tom Germonpré en Vanessa Vens werden de nieuwe socialistische schepenen, naast Miroir, Bronders, Willems en Bourgoignie, terwijl CD&V en VLD elk nog één zetel innamen.Pas na de Tweede Wereldoorlog zou het Oostendse socialisme een nieuwe start kennen. De BWP was intussen door De Man ontbonden en in 1944 werd de – toen nog – clandestiene Belgische Socialistische Partij (BSP) boven de doopvont gehouden. In 1947 overleed Van Vlaenderen en nam Peurquaet ontslag, waardoor de piepjonge Roger De Kinder, ook al uit Gent afkomstig, op de voorgrond kwam. Hij volgde Peurquaet in zijn beide functies op, nadat hij een jaar voordien ook al federaal secretaris van de BSP was geworden. In 1952 verdwenen de socialisten uit de bestuursmeerderheid in Oostende, om in 1959 terug te keren in een coalitie met de Christelijke Volkspartij, onder leiding van de legendarische Jan Piers. Naast De Kinder (Financiën) en de oude Edebau (Haven en Burgerlijke Stand) werd ook John Lauwerijns schepen (van Onderwijs). Deze laatste zou tijdens de staatssecretariaatsschap van Piers (1966-1968) zelfs enige tijd fungeren als waarnemend burgemeester. Tussen 1961 en 1965 was hij bovendien senator en korte tijd kamerlid. In 1963 werd De Kinder benoemd tot gouverneur van Oost-Vlaanderen, waardoor de bekende Oostendse arts Raymond Miroir in het schepencollege kwam (deze laatste zou ook enige tijd in de Senaat zetelen). In de Kamer werd hij opgevolgd door een andere Oostendenaar, August Plovie. Een jaar later – kort voor het einde van de legislatuur – overleed Edebau, die sinds 1954 ook als senator had gezeteld. Hij werd als schepen opgevolgd door de ook al 66-jarige Jozef Vanden Kieboom. Hoewel de meerderheid bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1964 klappen kreeg, werd de coalitie onder leiding van Piers voortgezet. Lauwereins, Miroir en Vanden Kieboom bleven zetelen als schepen. In 1970 boekte de meerderheid (met de CVP) een grote overwinning, waardoor de coalitie opnieuw werd verdergezet. De ‘ouderen’ Lauwereins (61) en Vanden Kieboom (72) maakten plaats voor de nieuwelingen Alfons Laridon (Onderwijs) en vakbondssecretaris Henri Dumarey (Haven). Miroir bleef als eerste schepen bevoegd voor Financiën en Cultuur. Zijn leidersrol zou echter langzamerhand worden overgenomen door de ambitieuze Laridon, die in 1971 bovendien tot kamerlid was verkozen.In juli 1885, enkele maanden na de oprichting van de Belgische Werkliedenpartij (BWP), organiseerden Gentse socialisten voor het eerst een meeting voor ‘arbeiders vissers’. De Nederlandse ingenieur en sociaaldemocraat Henri Van Kol en zijn vrouw Nellie vestigden zich op vraag van de Gentse partijleiders te Oostende. Het Nederlandse echtpaar, net voor een verlofperiode uit Java overgekomen, moest de kleine bestaande kern o.l.v. Leonard Brussels verder te ondersteunen. Nog hetzelfde jaar werd de coöperatieve bakkerij De Toekomst (met bijhorende spaarkas) opgericht en een bibliotheek gesticht. Toch waren er – net zoals bij alle andere socialistische kernen, zware problemen. De Van Kols, die in 1886 terugkeerden naar het verre Java, maakten de vergissing de Oostendse socialistische beweging te veel aan die van Gent te willen spiegelen. De bakkerij was dan ook geen lang leven beschoren. In de beginjaren werden er talrijke meetings gehouden in Oostende, Bredene en Oudenburg en voerde men intensief campagne. Het was echter de vissersopstand van augustus 1887 – waarbij drie doden vielen – die de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in een stroomversnelling zou brengen. Hoewel ze er niet rechtsreeks bij betrokken waren, werden de socialisten door de autoriteiten toch beschuldigd de opstand mee te hebben uitgelokt, waardoor hun naambekendheid toenam. In 1895 werd opnieuw een Gentenaar naar Oostende gestuurd om daar Vooruit aan de man te brengen: Edward Van Vlaenderen, die meteen werd ontslagen als arbeider bij de staatsspoorwegen. In 1899 werd een nieuwe poging ondernomen om een coöperatieve bakkerij op poten te zetten, ditmaal onder de naam De Redder, maar ook deze mislukte. In 1903 volgde dan een derde poging met sm De Noordstar. Tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kende het Oostendse socialisme een voorzichtige, maar gestage uitbouw, tot de werking in de oorlogsjaren opnieuw zo goed als stilviel. Na de oorlogsjaren kende het Belgisch socialisme, ook in Oostende, een sterke groei. In 1919 werd Van Vlaenderen verkozen tot kamerlid en in 1921 tot senator. Bij de succesrijke verkiezingen van 1925 haalde de BWP in Oostende een historische score van 38,7 procent, waardoor de jonge pacifistische en Vlaamsgezinde dichter Daan Boens in de Kamer van Volksvertegenwoordigers kwam. In 1929 ging deze zetel echter verloren, waarna een ontgoochelde Boens enkele jaren later naar Gent trok, waar hij als medewerker van Vooruit aan de slag kon. Hij werd als federaal secretaris van de BWP opgevolgd door de syndicalist Jules Peurquaet. In 1932 werd hij bovendien verkozen tot kamerlid. Ook op gemeentelijk vlak deed de BWP het goed. In 1921 behaalde ze 6 zetels op 21, waarvan ze er in 1925 één verloor. In 1932 werd dan weer twee zetels winst geboekt. Er werd een liberaal-socialistisch schepencollege gevormd, met Peurquaet als schepen van Openbare Werken en Van Vlaenderen als schepen van Haven en Burgerlijke Stand. Deze laatste werd in 1936 opgevolgd door Henri Edebau, net als Peurquaet een doorwinterd syndicalist. Vooral de sociale woningbouw, het gemeentelijk onderwijs en het personeelsbeleid werden door de socialisten hoog in het vaandel gedragen. Verder werd ook het overdekt zwembad, Oostende Thermal, gebouwd. De lokale partijafdelingen van de BWP waren koepelverenigingen van vakbonden, coöperatie en ziekenbond naast cultuurgerichte en zuiver politieke verenigingen. Daarin nam de coöperatie gewoonlijk de plaats in van ‘melkkoe’. Sm De Noordstar kon in Oostende de concurrentie met de door spoorwegarbeiders opgerichte Société Economique Ostendaise (SEO) echter niet aangaan. De economische crisis en het faillissement van de Belgische Bank van den Arbeid (BBA) deden de rest. In 1938 werden de bakkerij en resterende winkels gesloten en werd sm Het Volkshuis De Noordstar opgericht: het volkshuis was het enige wat overbleef. Desalniettemin waren er heel wat verenigingen actief, zoals diverse jongerenorganisaties, een harmonie, een wielerclub, een vrouwenvereniging, een mandolineclub, een anti-oorlogsvereniging, de oudstrijders, studieverenigingen, een bibliotheek, een foto- en filmclub en sport- en ontspanningsverenigingen. In de diverse wijken werden naar analogie met Gent wijkclubs gesticht. Ten slotte werd ook nog een weekblad uitgegeven met een oplage van 5.000 exemplaren. In de jaren 1930 ontstonden binnen de Oostendse BWP wrijvingen tussen de ‘oude’ voormannen Peurquaet en Edebau en de jonge Louis Major. Deze laatste had in 1929 Arbeidersjeugd (AJ) Oostende mee opgericht en werd gezien als de voorman van een nieuwe generatie, die sterk onder invloed stond van de vernieuwingsideeën van Hendrik De Man. Uiteindelijk werd een open conflict vermeden door het vertrek van Major naar Antwerpen (in 1936). Het dynamisme in de Oostendse BWP was echter verdwenen.