095/00009: Dossier betreffende de levensbeschouwing in het onderwijs
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Enkel toegankelijk mits toelating van de archiefvormer of diens afgevaardigde na een beargumenteerde schriftelijke vraag. |
---|---|
Reference code: | 095/00009 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | , |
Date: | 1957-1957 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1957 |
---|---|
Physical description: | [1 omslag] |
Notes: | Biografie: Herman Frederik Bouchery (Gent 1912 – Astene 1959), zoon van Désiré, bracht zijn kinderjaren te Mechelen door. Hij voltooide er zijn klassieke humaniora aan het Koninklijk Atheneum en ging in 1930 klassieke filologie studeren aan de universiteit van zijn geboortestad. In 1934 studeerde hij af als licentiaat en een jaar later promoveerde hij tot doctor in de letteren en wijsbegeerte. Nog eens drie jaar later studeerde hij af als licentiaat in de Kunsthistorie en Oudheidkunde. Meteen kon hij aan de slag als adjunct-conservator van het Museum Plantin te Antwerpen. Na het overlijden van hoofdconservator Maurits Sabbe – nauwelijks een jaar later – werd hij de nieuwe hoofdconservator. In die laatste hoedanigheid werd hij ook redactiesecretaris van ‘De Gulden Passer’, het tijdschrift van de Maatschappij der Antwerpse Bibliofielen. Hij is dan nauwelijks 26 jaar oud. Toen als gevolg van de oorlogsomstandigheden talrijke musea werden ontruimd en hun collectie in veiligheid werd gebracht in afgelegen kastelen en schuilplaatsen, nam hij in 1942 zijn intrek in het kasteel van Lavaux-Sainte-Anne, waar de Antwerpse en Brugse kunstschatten werden ondergebracht. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij aangesteld als docent aan de Rijksuniversiteit van Gent als opvolger van August Vermeylen (1944). Hij gaf er de colleges Kunstgeschiedenis, Oudheidkunde en de Plastische Kunsten van de Middeleeuwen en de renaissance. In 1946 kwamen daar ook nog de Kunstgeschiedenis in de Oudheid, de Griekse Kunst en de Romeinse Kunst bij. In 1948 werd hij gewoon hoogleraar en kreeg hij diverse ambten binnen de universiteit toevertrouwd. Bouchery heeft zich nooit rechtstreeks met politiek ingelaten, al begon hij er zich de laatste jaren van zijn leven wel voor te interesseren. Zo sprak hij o.m. op congressen en richtte hij zich in een open brief tot de socialistische schrijvers en kunstenaars. Hij overleed – met als zijn vader – op vroege leeftijd, na met zijn krachten te hebben gewoekerd.Désiré Bouchery (Gent 1888 – Mechelen 1944) werd na een – onvolledige – loopbaan aan het Gentse atheneum lid van de jongerenbeweging Reiner Leven en van de Socialistische Jonge Wacht (SJW). In 1909 werd hij opgenomen in de redactie van Vooruit en huwde met de dochter van hoofdredacteur Ferdinand Hardijns. In 1911 werd hij leraar, later was hij nog secretaris van de Centrale voor Arbeidersopvoeding (CAO). In 1925 volgde hij Piet Landsvreugd op als directeur van de Vlaamse afdeling van de Arbeidershogeschool, waar hij sinds vier jaar les gaf. Sinds 1919 was hij ook volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Mechelen; hij zou het tot zijn overlijden blijven. In 1921 werd hij ook verkozen tot gemeenteraadslid te Mechelen, waarop hij meteen de schepenzetel van Onderwijs mocht innemen (tot 1926). Zijn politieke carrière werd bekroond met het ministerschap van Posterijen, Telegraaf en Telefonie (PTT) in de regeringen van Zeeland en Janson (1936-1938). In de Tweede Wereldoorlog werd hij als gijzelaar opgesloten in de kampen van Breendonk en Hoei. Het bekwam hem erg slecht; hij overleed kort na de bevrijding. Bouchery gold van bij zijn eerste optreden in de socialistische rangen als Vlaamsgezind. In 1929 werd hij opgenomen in de Vlaams-Waalse Taalcommissie van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) en was hij één van de Vlaamse ondertekenaars van het Compromis des Belges. |