568/04/00104: Liedjestekst ‘De Blauwe vis’, personage in het schimmenspel ‘De Japanse steenhouwer’.
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Raadpleegbaar |
---|---|
Reference code: | 568/04/00104 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | [z.d.] |
---|---|
Physical description: | [1 stuk] |
Notes: | Biografie: Johan -John/ Djon- Lundström werd geboren op 6 oktober 1919 in het Antwerpse Schipperskwartier. Hij groeide op in het zeemanscafé van zijn ouders, gelegen in het kloppend hart van het hoerenkwartier bij de oude haven. Reeds in zijn jonge jaren leerde hij de stiel van tekenaar-muzikant aan; hij behaalde het diploma publiciteitstekenen aan de vakschool en leerde viool spelen van zijn vader. In de late jaren 1930 was hij een van de stuwende krachten achter de opbloei van volksdans en jeugdherbergen. Aan zijn engagementen komt een abrupt einde met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog knoopte hij al snel terug aan bij zijn vooroorlogse activiteiten met kinderen en jongeren, aanvankelijk als medewerker bij de Nationale Dienst voor de Jeugd. Vanaf 1949 werd hij technisch adviseur voor de kindervakanties van het socialistisch ziekenfonds De Voorzorg, waar hij tevens als monitor en kinderanimator instond voor de creatieve begeleiding van kinderen. Hij leidde ook zelf monitoren op. Ook in verschillende andere socialistische jongerenorganisaties was hij actief. Zo werkte hij voor de vzw Zonnige Uren, een coördinatieorgaan voor de kindervakanties en de opleiding van monitoren opgericht in de schoot van de Socialistische Vooruitziende Vrouwen, en zetelde hij in het dagelijks bestuur van de Mechelse socialistische kindervakanties De Toekomst. In 1968 was hij mede-initiatiefnemer tot de oprichting van de Socialistische Federatie van Jeugdateliers (SFJA), waarvan hij voorzitter werd. Zijn creatieve engagement ten overstaan van het jeugdige volkje ging veel breder dan zang, muziek, instrumentenbouw en poppenkast voor de kinderen van de socialistische vakantiekolonies. Hij verleende zijn medewerking aan kleuteruurtjes en jeugduitzendingen op de radio en de televisie, gaf cursussen voor Scouts, Chiro en KSA en schreef een colofon voor jongeren over instrumentenbouw 'plezier met muziek' in het weekblad van de Bond voor Grote en Jonge Gezinnen. Evengoed gaf hij les aan gehandicapten en bejaarden, trad hij op in de kleinkunstprogramma's van de BRT Omroep Antwerpen, leidde hij de kleinkunstafdeling van het Algemeen Nederlands Zangverbond, doceerde hij in de sociale school en was zelfs gastdocent ‘ludieke creativiteit’ aan de universiteit te Antwerpen. Toch bleef zijn engagement als overtuigd socialist grotendeels verweven met de socialistische beweging. Hij stelde zijn artistieke vaardigheden als zanger-componist en tekenaar dan ook niet alleen ten dienste van de socialistische kinder- en jeugdorganisaties. Hij speelde regelmatig op socialistische feesten en bals, begeleidde verkiezingscampagnes, ontwierp logo’s, tekeningen en affiches en werkte ook mee aan diverse propagandafilms. Als socialist situeerde hij zich duidelijk aan de uiterste linkerzijde. Hij vond dan ook moeiteloos aansluiting bij de contestatiebeweging naar het einde van de jaren ’60 toe. Hij liet zijn baard en snor groeien, thema’s als werkloosheid, abortus en vredesproblematiek begonnen met de regelmaat van een klok op te duiken in zijn liedjes en op talloze manifestaties, betogingen en benefietoptredens was hij terug te vinden. Stilaan maakte hij opgang als schrijver en uitvoerder van sociaal geëngageerde volksmuziek en wordt hij ook meer en meer opgemerkt bij het grote publiek. In 1972 werd zijn eerste LP ‘Waar is den tijd’ uitgebracht door het socialistische blad Links, welke volstond met geëngageerde strijd- en protestliederen. In 1974 werd zijn elpee ‘Dad Aentwaerpe van ons’ uitgebracht onder de vlag van de multinational CBS, enkele jaren later gevolgd door ‘Liekes van bajons vol. 2’. Waar Lundström eerder nog de volle lof kreeg toegezwaaid voor zijn eerste LP, en hij bij de uitgave van Dad Aentwaerpe van ons nog het voordeel van de twijfel genoot, werd hij nu door kritikasters beschuldigd van commerciële uitverkoop en het verliezen van zijn strijdvaardigheid in platte Antwerpse volksmuziek. En hoewel er wel degelijk een stijlbreuk was tussen zijn allereerste en daaropvolgende platen was deze kritiek op Den Dzjon, zoals hij liefkozend genoemd werd in het Antwerpse, volledig onterecht. Geboren en getogen in de Antwerpse volkswijken was hij als rechtgeaard Antwerpenaar meer dan trots op zijn stad, hetgeen als vanzelfsprekend ook tot uiting kwam in zijn volkse kunst. Als echte Antwerpse volkszanger bracht hij zijn liederen niet enkel in het Aantwaerpse dialect, maar bezong er inhoudelijk ook het dagdagelijkse wel en wee van zijn Stad en de gewone mensen die daar leefden in. Zijn oeuvre breidde nog verder uit in de jaren ’70 als hij meer en meer gevraagd wordt liedjes te schrijven voor speciale gelegenheden; feestelijkheden, huwelijken en jubilees, en bepaalde Antwerpse verenigingen. Bij een aantal van deze lokale initiatieven speelde hij zelf een actieve rol. Zo was hij reeds van bij de oprichting nauw betrokken bij de Antwerpse Snorrenclub, was hij gids voor de alternatieve stadswandelingen van Antwerpen Anders en werkte hij bijvoorbeeld ook mee aan typisch Antwerps kritisch volkstheater en toneel. Na zijn verhuis in 1978 van Borgerhout, waar hij toen al jaren leefde, naar Deurne was hij dan weer nauw betrokken bij de oprichting en uitbouw van het lokale Volksmuseum Turninum. Van hieruit vond de Deurnse reuzenommegang een tweede adem, waarbij John Lundström alweer een belangrijke rol speelde . Korte tijd na zijn verhuis naar Deurne overleed zijn vrouw. Hijzelf stierf op 25 juli 1990 aan een hersenbloeding. |