307/A.2/00011: Brieven van Helen Van Tongerloo aan Puck of Fancy
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Raadpleegbaar |
---|---|
Reference code: | 307/A.2/00011 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | |
Date: | 1945-1960 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1945-1960 |
---|---|
Physical description: | [1 omslag] |
Notes: | Biografie: Frans Buyens werd geboren op 2 februari 1924 in Temse, als oudste van twee zonen. Hij groeide op in een socialistisch arbeidersmilieu. Over zijn kinderjaren schreef hij in zijn autobiografie, Een jongen uit ‘t Foort . Zijn opvoeding uitte zich levenslang in zijn ideologie. Frans Buyens was een begaafde leerling, hij spendeerde veel tijd lezend in de Karl Marxbibliotheek van het Volkshuis. Hij speelde ook piccolo in de socialistische harmonie Willen is Kunnen en voetbal bij SK Temsche. Hij kon het middelbaar onderwijs aanvatten na het examen voor het Fonds der Meestbegaafden en dankzij een studiebeurs. Doordat zijn thuis het niet breed had, onderbrak Buyens zijn studies van 1938 tot 1940 om als bediende te werken bij de socialistische metaalvakbond. Ondertussen brak de oorlog uit, in juni 1941 behaalde hij zijn diploma lager middelbaar en gaf hij in eigen beheer zijn eerste boek uit Dwaze droomen. Op de frontpagina staat het portret van Hélène Cant, Buyens’ liefje, waarmee hij, na de geboorte van hun dochter, Yvette in april, huwt in december ’44. In de jaren na het behalen van zijn diploma tot aan zijn huwelijk werkte hij op de boelwerf te Temse, vandaaruit werkte hij actief mee in het verzet. Op het eind van de oorlog dook Buyens even onder bij beeldhouwer Karel Aubroeck. Na de bevrijding werd hij binnen de weerstand gelast met de controle op de incivieken. Daarin raakte hij ontgoocheld, jaren later had dit een weigering op de officiële erkenning als weerstander tot gevolg. Na de oorlog werd hij weer vakbondsbediende, kort daarop verhuizen ze naar Antwerpen en de daaropvolgende dertien jaar oefende Buyens heel diverse beroepen uit, van verkoper in een warenhuis tot propagandist bij de Volksgazet. Tussendoor vierde hij zijn culturele passies bot op het vlak van literatuur en toneel. In 1948, stichtte hij Voorpost, een links cultuurtijdschrift. In 1950 startte hij met De Nevelvlek, een culturele vereniging, na enkele maanden hield hij ermee op door interne strubbelingen. Daarop richtte hij Pompei, een kunstgenootschap op. Twee jaar later startte hij de Koperen Haan, een satirisch theater. Wegens gezondheidsreden hield hij ermee op na één seizoen. In 1956 was hij oprichter en eindredacteur van De Satan, een satirisch-politiek tijdschrift, waarvan er 16 nummers verschenen. Ondertussen was hij literair doorgebroken met essays over Achilles Mussche, Andreas Latzko, … Hij debuteerde als romanschrijver in 1957 met Na ons de monsters, een sciencefiction roman. Op de Wereldtentoonstelling in Brussel kwam Buyens als vertegenwoordiger van elektronische microscopen toevallig in contact met medewerkers van de Belgische Omroeporganisatie. Dit betekende de start van zijn filmcarrière. Hij begon als freelance medewerker verbonden aan de NIR (Nationaal Instituut voor de Radio-Omroep). Zijn eerste documentaire, Glimlach moeder, over het nut van de mutualiteiten dateert uit 1958. Vanaf 1960 werkte hij als onafhankelijk cineast en producent, de internationale erkenning komt een jaar later met Vechten voor onze rechten, een kroniek van de staking tegen de eenheidswet. Gedurende de volgende jaren maakte hij nog sociale en ook artistieke documentaires, speelfilms en reportages. Ook schreef hij tussendoor nog boeken, essays, cultuursprookjes en toneelstukken, maar die kregen minder bekendheid. Naast regisseur, producent en scenarist was Buyens gedelegeerd bestuurder van Iris Films Pacapo (1959-1984) en later van films Lyda (1975-2004). Van 1963 tot 1971 was hij docent film aan het Rijksinstituut voor Toneel- en Cultuurspreiding (RITS) . Samen met Willy Calewaerts richtte hij in 1971 Dacapo pvba op, een onderneming voor muziekdistributie, dat een jaar later al over de fles gaat. In die periode gaan Buyens en Cant uit elkaar. Twee jaar later vroeg Buyens aan Lydia Chagoll, een gerenommeerde choreografe en danspedagoge, een choreografie uit te werken voor de fictiefilm Waar de vogeltjes hoesten. Tijdens het filmen vroeg hij haar ook zijn regieassistente te worden. Deze ontmoeting was voor beiden een ommekeer in zowel hun persoonlijke leven en hun artistieke ontwikkeling. Een jaar later woonden ze samen en werden ze ook een filmkoppel. Meestal assisteerte Chagoll, maar ook andersom, zoals bij het internationaal onthaalde In naam van de Führer. Samen brachten ze veelal uit eigen beheer en op eigen risico verscheidene films en documentaires uit, waarbij engagement, onrecht, verdraagzaamheid en strijd tegen het nazisme een rode draad vormden. In 1978 werd Buyens secretaris van de door Chagoll opgerichte vzw Voor een glimlach van een kind, een organisatie die zich in zet voor het lot van kinderen. Beiden bleven schrijven, zo schreef hij in 1985 de autobiografische familiekroniek Ze is minder dood dan de anderen over de dood van zijn broer, zijn vader en zijn moeder. Het boek, zes jaar later verfilmd, werd een pleidooi voor euthanasie en Buyens werd lid van de vzw Recht op Waardig Sterven. Ze maken in 1993 voor het eerst samen een film van oorsprong tot distributie met Tango Tango, een film met 21 mentaal gehandicapten in de hoofdrol. Beide films winnen diverse filmprijzen en Buyens kreeg eerbetoon in diverse retrospectieven. Buyens’ gezondheid werd op de proef gesteld, hij had chronische rugpijn en in de zomer van 1997 werd hij blind aan zijn rechteroog. Het belemmerde hem niet nieuwe projecten te bedenken. Hij verleende zijn medewerking aan het literaire tijdschrift Kruispunt die voor zijn 80ste verjaardag een speciale editie uitbracht en de viering op 20 februari van het Frans Buyens-jaar in Temse. Enkele maanden later, op 24 mei, werd hij onherstelbaar getroffen door een beroerte. Consequent aan zijn levenswijze en testamentair vastgelegd, koos hij voor euthanasie. Hij schonk zijn lichaam aan de wetenschap en het nieuws mocht pas een week later worden bekendgemaakt. |