348/00026: Dossier betreffende de kadervorming in samenwerking met het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) te Sint-Job in ’t Goor op 26/9-1/10/1960

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:raadpleegbaar
Reference code:348/00026
Level of description:bestanddeel
By: Centrale voor Arbeidersopvoeding (CAO)
Date:1960-1960
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!

Description
Date:1960
Physical description:[1 omslag]
Notes:Biografie: De Centrale voor Arbeidersopvoeding (CAO) werd gesticht in 1911 met als bedoeling de ideologische basis van de bij de socialistische beweging aangesloten arbeiders te vestigen. In de statuten worden de doelstelling dan ook als volgt omschreven: “de werking te organiseren en te ordenen van al de inrichtingen van arbeidersopvoeding (die afhangen van de grote takken der socialistische beweging) die aan de arbeiders de nodige kennis en eigenschappen verschaffen, die hen beter in staat stellen de strijd voor hun ontvoogding als klasse op alle gebied te voeren.” De partijleiders wilden dan ook in de eerste plaats de groeiende socialistische organisaties voorzien van socialistisch geschoolde kaderelementen. De eerste bestaansperiode van de CAO stond dan ook in het teken van kennisverstrekking en kadervorming. In tientallen steden en grote gemeenten werden ‘socialistische scholen’ opgericht, avondcursussen die één- of tweemaal per week werden gegeven en gewoonlijk doctrinevraagstukken als onderwerp hadden. Al snel werden ook op zondag, maar nu op nationaal niveau, cursussen ingericht. Na de Eerste Wereldoorlog zou dit zelfs leiden tot de stichting van een permanente instelling waarvan Hendrik de Man – eerste secretaris van de CAO – directeur werd: de Arbeidshogeschool of Ecole Ouvrière Socialiste (EOS). Voor de financiering van deze initiatieven werd een beroep gedaan op de industrieel Ernest Solvay, die een eigenzinnige visie had op het gebied van sociale hervormingen en een vriendschappelijke relatie onderhield met Emile Vandervelde. Naast het organiseren van cursussen werden ook andere wegen gezocht om ‘kennis te verspreiden’. Zo werd begin 1912 een Centraal Bureau voor de Bibliotheken opgericht, met de bedoeling de oprichting van nieuwe bibliotheken te ondersteunen door giften van boeken, het centraliseren van de aankoop van boeken om de financiële last voor de bibliotheken te verlichten, het samenstellen van model-boekenlijsten voor volwassenen en jongeren en de stichting van een rondreizende jeugdbibliotheek. Alvast het laatste initiatief werd echter nooit gerealiseerd. In 1922 werd de aankoopdienst overgenomen door de nieuw opgerichte boekhandel-uitgeverij De Wilde Roos/ l’Eglantine (tot haar ontbinding in 1936). In 1913 werd binnen de CAO een Filmdienst opgericht, maar ook hier kreeg men af te rekenen met organisatorische problemen, en werd haar activiteit in feite snel overgenomen door de Nationale Federatie van Filmclubs. Toen in 1936 de arbeidsvakantie wettelijk werd gereguleerd, was dit voor de CAO meteen de aanleiding om een Reisbureau op te richten, wat leidde tot de oprichting van tientallen vakantiehuizen voor volwassen en kinderen door diverse socialistische organisaties. De CAO speelde hier vooral een rol bij de vorming van de nodige begeleid(st)ers. Verder werden ook radio-avonden ingericht in de volkshuizen en werden toneel- en muziekverenigingen ondersteund waar mogelijk. Tenslotte werd in 1924 het Bureau voor Documentatie opgericht, dat de bedoeling had ‘socialistische en algemene gegevens te verzamelen omtrent actuele politieke, economische, sociale en culturele vraagstukken’. Dit Bureau werd later overgenomen door de Belgische Werkliedenpartij (BWP) en speelde een belangrijke rol bij de voorbereiding van de acties rond het Plan van de Arbeid. Na de Tweede Wereldoorlog verkeerde de CAO in crisis. Bezittingen, materiaal en archief waren door de bezetter in beslag genomen, de financiële steun van Solvay was weggevallen, de gewestelijke en plaatselijke comités hadden zich verzelfstandigd en de sectoriële organisaties hadden zich tot federaties ontwikkeld (Natuurvrienden, toneel, atletiek, muziek e.d.). Bovendien had de BWP, die als koepelorganisatie fungeerde, zich omgevormd tot een autonome politieke partij, de Belgische Socialistische Parij (BSP), waarbinnen de CAO moeilijk haar plaats vond. Met de oprichting van de Gemeenschappelijke Actie - naar aanleiding van de Koningskwestie - keerden de ‘vier zuilen’ wel nog even terug, maar het bleef onduidelijk waar het CAO heen moest. Door het feit dat de CAO geen individuele leden telde, bestond ze enkel bij gratie van de ‘partijorganisaties’. Even werd overwogen de CAO onder te brengen bij het nieuwe Emile Vandervelde Instituut (EVI), maar deze instelling zou zich al snel ontwikkelen als onderzoekscentrum en het ‘opvoedingswerk’ links laten liggen. Het scholensysteem werd in Vlaanderen grondig geherstructureerd. In samenwerking met het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) kwam een Schoolraad tot stand met de doel de samenstelling van een typeprogramma om vakbondsmilitanten klaar te stomen voor de bedrijfsraden. Dit vormingsmodel verving al snel de traditionele scholen, die in Wallonië - waar de samenwerking met de vakbonden achterwege bleef - echter bleven overheersen. In de jaren vijftig deden ook de mutualiteiten en coöperaties beroep op de Schoolraad, die werd omgevormd tot Scholendienst Gemeenschappelijk Actie. Toch begonnen de verschillende organisaties elk hun eigen vormingsdienst uit te bouwen, waarna enkel nog de vakbond overbleef, die vervolgens de Scholendienst steeds dichter naar zich toe haalde. Om de activiteit van de vele ontwikkelingsorganisaties te coördineren werd vanuit het CAO een impuls gegeven tot de inrichting van het Congres der Vlaamse Socialistische Cultuurwerken, later opgevormd tot Centrale der Socialistische Cultuurwerken. Naast het CAO vonden in het Congres verschillende nationale federaties onderdak: Rode Valkengroepen, Jongsocialisten, natuurvrienden, muziekverenigingen, zangkoren, turngroepen, toneelverenigingen, foto- en filmclubs, maatschappelijke werkers, esperantisten, postzegelverzamelaars, televisieverenigingen en bibliotheekfondsen. De Centrale der Socialistische Cultuurwerken verklaarde zich bij haar ontstaan bereid tot ontbinding over te gaan zodra de grondslagen waren gelegd van een definitieve reorganisatie in verstandhouding met de bevoegde instanties van de socialistische beweging. Vrij snel werd een formule gevonden voor een nieuwe organisatie die de coördinatiegedachte huldigde en een op autonomie gerichte medezeggenschap van de culturele organisaties erkende. In juli 1968 werden Centrale der Socialistische Cultuurwerken en CAO ontbonden en de Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid (CSC) boven het doopvont gehouden.