631/107: Verslag van een excursie naar Cap Gris-Nez op 28 oktober 1980
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Raadpleegbaar |
---|---|
Reference code: | 631/107 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | |
Date: | 1980-1980 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1980 |
---|---|
Physical description: | [1 stuk] |
Notes: | Biografie: De Belgische Jeugdbond voor Natuurstudie (BJN) is ontstaan uit de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN). Vanaf 1949 waren er afdelingen van de NJN in België. Voor de NJN was het echter van in het begin duidelijk dat, zodra de werking sterk genoeg was om op eigen benen te kunnen staan, er een autonome Belgische vereniging moest ontstaan. Die vereniging werd opgericht in maart 1959 door initiatiefnemers uit NJN-afdeling Antwerpen. Die stichters waren Guido Van Steenbergen, Carl Dielen en Hugo Van Swinderen. De basisprincipes van de BJN vonden hun oorsprong bij de NJN. Neutraliteit t.o.v. politiek en religie, respect voor de natuur, respect voor vegetarisme en het principe van de niet-geleide jeugdbeweging werden hoog in het vaandel gedragen. Het bestuur werd niet uitgeoefend door ouderen. De BJN had namelijk een strikte leeftijdsgrens. Iemand kon lid worden vanaf twaalf jaar, maar van zodra iemand 25 werd, kreeg hij of zij de titel ‘Oude Sok’ en werd het lidmaatschap opgeheven. Op het congres van 1973 werd dit een klein beetje bijgesteld en werd besloten dat een lid mocht blijven tot de eerstvolgende algemene vergadering na zijn of haar vijfentwintigste verjaardag, wat er in de praktijk op neerkwam dat ze lid mochten blijven tot het einde van het jaar. Verder werd er veel belang gehecht aan het principe van de basisdemocratie. Iedereen had inspraak via de algemene vergadering die gehouden werd op het eindejaarscongres. Belangrijk is ook dat de BJN een gemengde jeugdbeweging was. Zowel jongens als meisjes konden lid worden, wat in die tijd zeer uitzonderlijk was . In de beginjaren was de structuur zeer eenvoudig. Er was een nationaal niveau en een aantal afdelingen. De afdelingen werden geleid door een afdelingsbestuur en het nationaal niveau door het hoofdbestuur (HB). Het HB bestond in 1960 slechts uit zes functies: bovo, sek, ping, ANS, kasek en propsek. In 1961 werd daar ook nog de redactie en de uitgever aan toegevoegd en in 1962 de NBS. Naast het HB waren er de werkgroepen, die actief waren rond een bepaald thema of interesseveld . In het begin waren dit enkel de Plantenwerkgroep (PWG, opgericht in 1964), de Vogelwerkgroep (VWG, opgericht in 1964) en het Hydrobiologisch kader (Hybie, opgericht in 1966 ). De invulling van de werkgroepen verschilde van werkgroep tot werkgroep en evolueerde doorheen de tijd. Sommige werkgroepen deden enkel aan natuurstudie, andere waren ook geïnteresseerd in natuurbehoud, natuurbeheer of milieubescherming. Sommige werkgroepen publiceerden ook een tijdschriftje. De werkgroepen waren ook niet allemaal even actief. De functieverdeling van het HB weerspiegelde de belangrijkste activiteiten van de bond in de beginjaren: excursies doen en de waarnemingen indien mogelijk noteren en verzamelen, kampen organiseren, leden werven en tijdschriftjes uitgeven. Al vrij vroeg werd er ook begonnen met het tellen van trekvogels, het maken van nestkasten en de beruchte stookpiettelingen: het tellen van met stookolie besmeurde vogels die aanspoelden op het strand. Dit was tevens ook de eerste activiteit die wat breder ging dan enkel natuurstudie en meer aansloot bij de gewaarwording van milieuproblemen. Vanaf midden jaren 1960 waren er een aantal verschuivingen in de interesses. Tot dan ging de aandacht in excursies bijna uitsluitend naar vogels, maar stilaan verbreedde het interesseveld met planten en waterfauna- en flora. Anderzijds ontstond ook een interesse voor natuurbeheer (beheerwerken) en natuurbescherming (boomplantacties, acties tegen vogelvangst). 1970 was het Europees Natuurbeschermingsjaar en dat gaf extra impulsen voor een verschuiving van natuurstudie en natuurbehoud naar natuurbescherming. Die verschuiving gaf op zijn buurt aanleiding tot stevige discussies binnen de bond tussen mensen die zich enkel wilden toespitsen op excursies en eventuele beheerwerken en mensen die door middel van acties en campagnes de aandacht wilden vestigen op de milieuproblematiek. Die verschuivingen in de interesses gingen gepaard met de groei van het aantal afdelingen en het ledental. In de jaren 1960 bleef het aantal leden beperkt tot ca. 300. Er waren ook slechts een handvol afdelingen: bij de stichting waren er twee in Antwerpen, een in Gent en kort daarna werden er ook afdelingen opgericht in Knokke-Heist , Brugge, Leuven en Sint-Niklaas. In 1967 begon de groeispurt met de oprichting van afdelingen in Kortrijk en Blankenberge, waaruit later de afdeling in Oostende ontstond en van waaruit afdeling Knokke-Heist opnieuw werd opgericht. Er kwamen ook relatief goed draaiende afdelingen in Roeselare, Mechelen en Hasselt. De groei van het aantal afdelingen, het aantal leden en het verbreden van de interesses - kortom, het algemene succes van de BJN - had als gevolg dat de bond haar organisatiestructuur volledig zou moeten aanpassen en uitbouwen. Eerst en vooral werd een algemeen huishoudelijk reglement uitgeschreven. Volgens dit reglement bestond de structuur van de BJN uit vier niveaus. De actieve kernen waren de lokale afdelingen. Deze waren normaal per gemeente of stad georganiseerd. Verschillende lokale afdelingen in een bepaald gebied werden gegroepeerd in gewestelijke afdelingen. Alle gewestelijke afdelingen binnen een provincie werden verenigd in een district. Boven de districten stond het nationaal niveau, bestuurd door het HB. Deze constructie lijkt in eerste instantie vooral een theoretische oefening te zijn geweest. Er waren weliswaar een aantal provinciale afdelingen (die niet de naam ‘district’ droegen), maar het is niet duidelijk of die ook daadwerkelijk functioneerden. Van gewestelijke afdelingen lijkt er zo mogelijk nog minder sprake te zijn geweest, met uitzondering van het district [sic!] WAMS. Ten tweede was er de kwestie van de hoofdzetel, de opvolging van de administratie en - niet te vergeten - de centen. In het begin verliep de briefwisseling via de bestuursleden zelf. Ook al het administratieve werk werd door de bestuursleden zelf georganiseerd. Om historische redenen was er wel een zetel en een ‘officieel’ correspondentieadres op het Laboratorium voor Ecologie, K.L. Ledeganckstraat 35 te 9000 Gent (een vakgroep verbonden aan de toenmalige RUG), maar veel meer dan een slechts sporadisch gebruikte postbus lijkt dit niet te zijn geweest. Gaandeweg werd het administratieve werk teveel voor de bestuursleden en werd gezocht naar een mogelijkheid om een personeelslid in dienst te nemen. Voor de BJN was dit problematisch omdat ze toen nog geen officieel juridisch statuut had en dus als vereniging geen personeelsleden in dienst kon nemen. Desalniettemin was de BJN sinds 1960 wel erkend als jeugddienst en kreeg het daarvoor een subsidie, maar die reglementering werd in 1968 verstrengd, waardoor de BJN haar erkenning en subsidie dreigde te verliezen. De oplossing voor beide problemen werd geboden door het Centrum voor Natuurbeschermingsedukatie (CVN). Het CVN was een oude bekende, want het werd in 1965 opgericht onder impuls van Guido Van Steenbergen. Het had als doel om geïnteresseerden opleiding te geven over de natuur. Het CVN kon wel personeel in dienst nemen en beschikte reeds over een secretariaat met een personeelslid, een telefoonaansluiting, een typmachine en een fichebak. . Beide organisaties samen voldeden bovendien wel aan de verstrengde reglementering voor jeugddiensten, waardoor ook de subsidie weer werd verkregen, dus zo geschiedde. Bovendien kon de BJN vanaf 1970 beschikken over een gedetacheerde leerkracht. Gedurende korte tijd was dit een ideale oplossing voor beide partijen. Voor de BJN waren er echter wel een aantal praktische problemen. Ten eerste was het secretariaat in de Ommeganckstraat 20 te Antwerpen, terwijl de meeste leden van het HB in Gent op kot zaten en het zwaartepunt van het afdelingsleven zich in West- en Oost-Vlaanderen afspeelde. Ten tweede hield de groei van het ledental van de BJN in die periode aan en begon ze dus meer middelen nodig te hebben en legde ze meer en meer beslag op het personeelslid. Ten derde verliep de communicatie tussen het CVN en de BJN erg stroef, waardoor beide organisaties uit elkaar groeiden. Op het congres van 1974 werd dan ook beslist om uit te zoeken of het mogelijk zou zijn om een eigen secretariaat op te richten en hoe de bond zelfstandig gesubsidieerd kon worden. Dat bleek echter niet zo simpel en een eerste poging faalde, maar vanaf 1975 werd er wel een pand gehuurd aan de Stropstraat 118 te Gent om onderdak te bieden aan de bibliotheek, het archief en de uitgeverij en die tevens dienstdeed als vergaderruimte. Pas in 1977 werd het eigen secretariaat een feit en werd een nieuw pand gevonden op de Kortrijksepoortstraat 58 te Gent. Wat later werd er ook een winkelruimte ingericht. Al meteen kon een gedetacheerde leerkracht worden aangeworven en op termijn kwamen er ook andere personeelsleden bij via andere tewerkstellingskanalen, zoals gewetensbezwaarden en BTK'ers. Om een zelfstandig secretariaat te hebben en subsidies te krijgen, diende ook het juridisch statuut aangepast te worden. De BJN was oorspronkelijk een feitelijke vereniging, dus zonder verdere juridische rechtspersoonlijkheid. Pas op het congres te Kalmthout van 21 t.e.m. 29 december 1973 werd de BJN omgevormd tot een vzw , al was het idee van een juridisch statuut van in het begin wel aanwezig. Om de basisdemocratische principes te handhaven werd er elk jaar een congres georganiseerd. Op het congres werd aan natuurstudie gedaan, er werd lustig gevolksdanst (‘gehupst’), gezongen (‘gekweeld’) en muziek gemaakt, maar er werd ook een algemene vergadering gehouden, waarop iedereen inspraak had. Met de oprichting van de vzw BJN werd de algemene vergadering als dusdanig behouden en de verplichte raad van beheer werd gelijkgesteld met een aantal functies uit het hoofdbestuur. Het hoofdbestuur zelf moest ook worden uitgebreid. De negen oorspronkelijke functies werden verder opgesplitst en een aantal nieuwe functies werden gecreëerd. Zo werd de functie van Natuurbeschermingssecretaris (NBS) uitgesplitst in Natuurbehoudssecretaris (NBHS) en Milieubeschermingssecretaris (MBS). De tijdschriftjes Stentor (over de interne werking van de bond) en Filoe (het ledenblad) kregen elk hun eigen hoofdredacteur en een wisselend aantal assistent-redacteurs. De kampsecretaris kreeg de steun van een heus kampsecretariaat, een materiaalassistent (matras) en verscheidene andere helpers. Verder kwam er ook een archivaris en een bibliothecaris (beide functies werden slechts sporadisch ingevuld), een juridisch afgevaardigde die de wettelijke verplichtingen van de vzw in de gaten hield, een winkelbediende, een internationaal secretaris, een verantwoordelijke voor de publicaties en nog verschillende andere functies. Op het hoogtepunt, in 1979, waren er maar liefst 25 functies. Verder kwamen er ook werkgroepen die nieuwe interessevelden aanboorden: het paleontologisch kader (1969 of 1970 ), de Insectenwerkgroep (IWG), de Milieuwerkgroep (MWG, 1977 ), de Strandwerkgroep (SWG, 1974 ) en de Zoogdierenwerkgroep (ZWG, 1974 ). De BJN bereikte zijn grootste omvang in 1978 met meer dan 800 leden, maar daarna begon een felle neergang. Het ledenaantal begon te krimpen: in 1982 waren er nog maar een 450-tal over. Een aantal afdelingen kwam in de problemen door het afnemend ledenaantal en door het verdwijnen van ervaren mensen uit de afdelingsbesturen. Het aantal excursies nam af, evenals het natuurhistorisch niveau ervan. Tegelijkertijd begonnen ook de werkgroepen uit elkaar te vallen. De bond kampte tevens met financiële problemen, onder andere door de terugloop in lidgelden. Het is niet meteen duidelijk wat hier de reden voor was, maar het lijkt aannemelijk dat een afname in het bewustzijn voor de milieuproblematiek een belangrijke factor kan zijn geweest. Mei ’68 had er mede toe geleid dat de zorg voor het milieu een belangrijk maatschappelijk onderwerp geworden was. Verdere katalysatoren waren het Europees Milieubeschermingsjaar 1970 en het rapport van de Club van Rome uit 1972. De BJN had daarvan wellicht kunnen profiteren door jongeren aan te trekken die niet zozeer geïnteresseerd waren in natuurstudie, maar wel in natuurbeheer en milieubescherming (getuige daarvan is de verschuiving van de aandacht naar deze nieuwe thema’s in die periode). Op het einde van de jaren 1970 was die aandacht echter verminderd. Naast de BJN waren er nog twee jongerenverenigingen actief rond natuur en milieu: de Wielewaaljongeren (WJ, de jeugdafdeling van de ornithologische vereniging De Wielewaal. Ontstaan in 1967) en Natuur 2000 (ontstaan in 1971). De drie verenigingen hadden in het verleden reeds samengewerkt. In 1973 en 1974 was er een gezamenlijk natuurhistorisch tijdschrift genaamd Euglena en in 1977 waren er een aantal gemeenschappelijke kampen geweest. .Hoewel een fusie tussen de drie verenigingen in het verleden al was geopperd, bleef de samenwerking beperkt. Bovendien waren er duidelijke verschillen tussen de WJ en de BJN. Geografisch overlapten de afdelingen elkaar bijna niet, en ook qua doelgroep verschilden ze: de WJ had een afdeling voor 8 tot 12-jarigen en richtte zich eerder op jongeren onder de 18, terwijl de leden van de BJN eerder twintigers waren. De verenigingen bestonden gewoon naast elkaar. Ze vulden elk hun niche en er was geen nood aan een nauwere samenwerking. De WJ hadden eind jaren 1970 en begin jaren 1980 echter af te rekenen met eigen moeilijkheden: ze wilden zich loskoppelen van De Wielewaal en een eigen, onafhankelijke organisatie opbouwen. Ze hadden hier echter financiële middelen en een organisatiestructuur voor nodig. Een mogelijke oplossing was om erkenning te verkrijgen als jeugddienst, maar hiervoor waren een landelijke organisatie, minstens 2000 leden en 35 actieve afdelingen nodig en die had de WJ niet. In 1981 werden de oude plannen voor een fusie van de jeugdbonden weer vanonder het stof gehaald. Waar het vroeger echter steeds bij plannen was gebleven, was er nu meer kans op slagen. Samen voldeden de WJ en de BJN aan de voorwaarden voor erkenning als jeugddienst: de BJN had een officieel statuut en een landelijke organisatie en samen hadden ze voldoende leden (BJN: 400, WJ: 1600) en net genoeg actieve afdelingen. Bovendien waren er voldoende mensen bereid om het zware werk op te knappen. Alleen N2000 bleef vanaf de zijlijn toekijken en zou uiteindelijk beslissen om niet mee in het bootje te stappen. 1982 werd uitgeroepen tot het feitelijke fusiejaar. Er werden samen kampen georganiseerd en de werkgroepen smolten samen, waarbij vooral de ZWG en de MWG bijzonder actief waren. In 1983 werd de fusie dan officieel bekrachtigd. De BJN zou haar statuten aanpassen en de WJ zou worden opgenomen binnen dit nieuwe statuut. Het enige wat nog restte was het bedenken van een nieuwe naam. De initiële voorstellen van de WJ (Jeugdbond voor Ekologie, Jeugd en Natuur en Vlaamse Natuurjongeren) konden slechts op lauwe reacties rekenen, maar uiteindelijk kon iedereen zich vinden in het voorstel van de BJN: Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming (JNM). Op de bijzondere algemene vergadering van 16 april 1983 werd de JNM officieel opgericht. |