490_2/2656: Projectnummer: 2656; Land/Regio: Senegal; Code: SENEGAL; Projectnaam: Steun voor de sesamproductie door Colufipa
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris |
---|---|
Reference code: | 490_2/2656 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | |
Date: | 1992-1997 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1992-1997 |
---|---|
Physical description: | [1 omslag] |
Notes: | Biografie: Steun aan ontwikkeling in de derde wereld was er al voor de jaren 1960, grotendeels door de christelijke missionering in scholen, ziekenhuizen en landbouw. Na de Tweede Wereldoorlog stuurden ook vakbonden en jeugdbewegingen vrijwilligers uit om zusterorganisaties op te richten of te ondersteunen. In deze initiatieven zat het prille begin van vele niet-gouvernementele organisaties of ngo’s voor ontwikkelingssamenwerking. In de eerste helft van de jaren 1960 deden zich grote wijzigingen voor in de verhouding tussen het rijke Noorden en de arme, economische onderontwikkelde landen van het Zuiden. De dekolonisering van Afrika, en specifiek voor België in Zaïre (1960) en Rwanda/Burundi (1962) leidde tot het groeiende besef dat deze jonge staten moesten geholpen worden in hun ontwikkeling. Wanneer de provincies Katanga en Kasaï zich afscheidden van de rest van Congo, werd een deel van de bevolking getroffen door voedseltekorten. De kerkelijke vastenactie van 1961 had dan ook als motto: ‘Tegen de honger in de wereld, broodnodig Broederlijk Delen’. In de campagne wordt de focus gelegd op het voorkomen van dergelijke situaties. In het zog daarvan richtten de Kerk en de pauselijke missiewerken in 1963 de Internationale Technische Coöperatie (ITECO) op, met als voorzitter André Louis. De acties leggen zich niet enkel toe op vorming, opleiding en begeleiding van vrijwilligers, maar ook op juridische en materiële aspecten. De samenwerking van de verschillende ngo’s leidde in 1964 tot de oprichting van het Belgisch Komitée voor het Voluntariaat Overzee (BKVO), het eerste pluralistisch comité voor ontwikkelingssamenwerking met voorzitter en CVP-volksvertegenwoordiger August de Schrijver. Later in het jaar riep Josué Castro, algemeen secretaris van FAO (VN-Voedsel- en Landbouworganisatie), op om met collectes honger en armoede uit de derde wereld te helpen. Het Belgische FAO-comité, met voorzitter Philippe d’Otreppe, vormde zich om tot een tweede pluralistische koepel, het Belgisch Komitee voor de Bestrijding van de Honger (BKBH), het latere SOS HONGER. De collecte, met postrekening 002, werd gehouden in de week van 25 oktober tot 7 november 1965 en kreeg steun van de Nationale Raad van de Jeugd, het ministerie van Landbouw en de Belgische Radio en Televisie. Er ontstond een conflict over de verdeling van de opbrengst (3809,7 frank!). De verschillende ngo’s wilden het geld niet delen met het FAO-comité, waarop de voorzitter, Philippe d’Otreppe opstapte en Piet Vermeylen, socialistisch politicus, hem opvolgde. Intussen werden nog twee koepelorganisaties opgericht, namelijk het Belgische Komitee voor Hulp aan Vluchtelingen (BKHV) met als voorzitter André Louis, en het Nationaal Komitee voor Onthaal (NKO), met als voorzitter de liberale senator Albert Lilar. André Louis streefde ernaar al die ngo’s samen te brengen in één koepel. Op 26 april 1966 werd aldus het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (NCOS)/Centre National de Coopération au Développement (CNCD) opgericht, met als voorzitter Paul Henri Spaak, socialistisch politicus op rust. Het fungeerde als technische secretariaat voor de samenwerking tussen de vier koepels (BKVO, BKBH, NKO en BKHV). Het NCOS/CNCD bestond uit een Algemene Vergadering (AV) met twaalf leden, waarin ook de tien leden van de Raad van Bestuur (RvB) zetelen, met een ideologisch evenwicht. Het maandblad De Wereld MORGEN/DEMAIN le Monde werd overgenomen van het BKVO en het NCOS was ook verantwoordelijk voor de financiële campagne, waarvan 6 procent werd voorbehouden voor de financiering van het secretariaat (11 personeelsleden). De jeugdorganisaties herdoopten de SOS-Honger actie in 11.11.11 en zouden symbolisch actie voeren op de 11e dag van de 11e maand van 11 uur ’s ochtends tot 23 uur ’s avonds. De campagne leverde 33 miljoen frank op, maar er waren twijfels over de actie en veel discussies over de verdeling en de projectkeuzes. Om tegemoet te komen aan de kritiek organiseerde het NCOS in 1968 een Permanente Konferentie, die een studiecentrum voor het opvolgen van het Belgische Beleid moest uitbouwen en het overleg tussen de ngo’s verzekeren. De campagne van 1969 was een tegenvaller (48 miljoen frank) en het NCOS/CNCD kreeg ook te maken met inhoudelijke contestatie van studenten en jongeren. Na twee bewogen colloquia (oktober 1969 en februari 1970) kwam er een verruimingsproces: de AV werd uitgebreid tot 84 leden met vertegenwoordigers uit de 4 stichtende lidcomités, operationele ngo’s, culturele en sociale organisaties, jeugdorganisaties en de gewestelijke centra. De actie van 1971 was een gigantisch succes (60 miljoen frank) in tegenstelling tot die van 1972 (31 miljoen frank), toen de regionale comités het lieten afweten en er in veel Vlaamse gemeenten geen acties doorgingen. Met de aanstelling van Bert Peeters als verantwoordelijke voor de Vlaamse actie en van provinciale animatoren, werd een evenwicht beoogd tussen het NCOS, de gewestelijke centra en de gemeenten. Het NCOS ging zich ook scherper profileren met een basisdossier en een Politiek Handvest. De jaarlijkse campagne focuste op één aspect, zoals de grondstoffen of de voedselproblematiek. Ook jongeren werden meer betrokken via het Scholierenparlement. Door de uitbouw van de campagne en een grotere betrokkenheid kwam ook de politieke actie duidelijker aan bod. De campagne van 1978 bood voor het eerst een globale visie van een ontwikkelingsstrategie gebouwd op drie sleutels: de Nieuwe Internationale Orde (VN-rapport van 1976), de plattelandsontwikkeling en de self reliance. Het eerste (1976) en het tweede Vlaamse colloquium (1978) legden de grondslag voor autonomie van de Vlaamse en Franstalige actie. Het NCOS/CNCD vervulde de rol als pressiegroep, coördinator van de fondsenverdeling, partner in Zuidprojecten en studiecentrum in nationaal en internationaal ontwikkelingswerk. Pas in 1981 werden NCOS en CNCD aparte juridische entiteiten, met in Vlaanderen voorzitter Maurits Coppieters en algemeen secretaris Bert Cleymans. Op het Vlaams Colloquium op 15 december 1979 werden eisen opgesteld voor de politieke actie, die zich de volgende jaren sterk manifesteerden. Er kwam een politieke werkgroep met volgende opdrachten: studie, animatie en strategiebepaling. Onder campagneleider Leo Leys, werden de campagne en de communicatie errond scherper. Qua inhoud en positionering ging de campagne verder dan puur ontwikkelingssamenwerking, met thema’s als crisis, cultuur, macht, … en de 0,7 procent van het nationaal inkomen die rijke landen zouden moeten besteden aan ontwikkelingssamenwerking. Het Belgisch ontwikkelingsbeleid werd op de korrel genomen. Naast grote wereldwijde economische en politieke thema’s zoemde de politieke werkgroep ook in op specifieke landen (Nicaragua, Burundi, El Salvador, …) en doorbrak ze het Belgische Zaïrebeleid, met het Zaïremanifest en verschillende acties. NCOS werkte actief mee aan het Zaïretribunaal in Rotterdam in september 1982, waar het Mobutu-regime en zijn buitenlandse vrienden werden veroordeeld. Minister van Buitenlandse Zaken, Leo Tindemans sloeg terug en dreigde met vermindering van subsidies, waarop de reacties niet uitbleven. In de aanloop van de parlementsverkiezingen in 1985 wilde NCOS af van de kritiek dat het te eenzijdig aanleunde bij de oppositiepartijen. Na een dialoog met de vijf grootste politieke partijen (CVP, SP, PVV, VU en Agalev) publiceerde NCOS zijn Tienpuntenprogramma en mocht daarop de leiding nemen in een Algemeen Vlaams Beraad voor Ontwikkelingssamenwerking. Ook op internationaal vlak groeide NCOS, in de ngo-netwerken rond de Verenigde Naties en de Europese Unie nam ze deel aan de voorbereidingen van grote conferenties (Unctad, GATT, Lomé, …), waar Bert Peeters en Rudy de Meyer een plaatsje kregen in de Belgische delegatie. Het internationaal ngo-werk kreeg meer structuur, er werden lijnen uitgezet die nadien in beleid werden omgezet. Ook op andere terreinen groeide de samenwerking, onder meer met de vzw Jeugd en Derde Wereld, de Werkgroep mundiale vorming, het Vlaams Overleg Educatiestrategie, een vrouwenwerkgroep, de Wereldvoedselwerkgroep en zelfs een werkgroep cultuur. Naar aanleiding van de 25e verjaardag kreeg het NCOS een avondvullend programma op de BRT, ondanks de stelling van campagneleider Leo Leys dat het gênant was te moeten vieren dat de derde wereld na 25 jaar nog bestond. De organisatie was gegroeid van 18 naar 53 personeelsleden, en de omzet van 80 naar 300 miljoen Belgische frank. In de jaren 1990 stond het NCOS volop in het gewoel, met stevige discussies over de projectwerking, met enkele grote gemeenschappelijke campagnes (zoals voedselveiligheid), met de coördinatie van ngo-initiatieven (zoals Belgisch Overleg Schuldenlast) en met deelname aan opkomende Europese netwerken (zoals Eurodad rond het schuldenprobleem). Er werd niet alleen samengewerkt rond bepaalde thema’s, maar ook rond landen en regio’s, zoals in noodsituaties (Rwanda). De meeste netwerken draaiden niet om ontwikkelingssamenwerking in de strikte zin, ook in België heerste de ‘Helpt-Hulp’-discussie na de publicatie Val der Engelen door Dirk Barrez, over het nut en de zin van ngo-steun. Het politieke werk stelde hogere eisen, dialoog met beleidsmensen vereiste goede dossierkennis en verdedigbare eisen. Ook internationaal kwamen er nieuwe onderwerpen en beleidsterreinen, met een top over duurzame ontwikkeling in Rio (1992), over bevolking in Cairo (1994), over sociale ontwikkeling in Kopenhagen en over gender in Beijing (1995). De campagne kreeg een facelift (video in plaats van de diareeks), een constructievere aanpak (een sterke politieke en een neutralere affiche), sprankelende actiemodellen (zoals vals geld uitdelen bij de schuldenlastcampagne) en de aanwezigheid van partners uit het Zuiden. Een nieuwe schwung kwam er in de tweede helft van de jaren 1990 als reactie op de toenemende globalisering, met de onderhandelingen over het Multilateraal Investeringsakkoord (MAI). Samen met de vakbonden werkte het NCOS mee aan een gemeenschappelijke campagne ‘Werk aan de wereld’, waarin een sterkere controle op multinationals (Nike – geen schandalen aan mijn voeten) werd gevraagd, met als resultaat dat MAI werd opgeschort. NCOS investeerde in mondiale vorming met diverse leermiddelen en besteedde extra aandacht aan de jongeren, met Greenwich. Het NCOS veranderde zijn naam in Vlaamse koepel van de Noord-Zuidbeweging – 11.11.11 op 1 september 2000. Zo was er een link tussen de 11.11.11-actie en de vele politieke acties. Er werd gesleuteld aan de structuur van de koepel met de toevoeging van een ‘vierde pijler’. De Noord-Zuidbeweging was er zich van bewust dat er vernieuwing nodig was om impact te blijven hebben op de publieke opinie, de media en het beleid. Er volgde een vernieuwingsweekend in 2001 (met 230 mensen uit lid-ngo’s, vrijwilligers en gasten uit het Zuiden) en in 2002 (met vernieuwingsevenementen in de vijf Vlaamse provincies). In 2004 herschreef 11.11.11 zijn Handvest, met als uitgangspunt het recht van ieder mens op ontwikkeling. Politiek werd er ingezet op het Belgisch EU-voorzitterschap en op de financiële crisis. Daarnaast waren er acties in Congo tegen het gewin van coltan (geen bloed aan mijn gsm), in de Filippijnen (mijnbouw), … Op initiatief van de jongeren werd, samen met een twintigtal ngo’s, de twee jaar durende campagne Worldshake opgezet over de kloof tussen arm en rijk. Vanaf 2005 vonden er veel acties plaats rond de Millenniumdoelen. Onder de slogan ‘2015-De tijd loopt’ engageerden 27 organisaties zich om tot 2015 samen te werken. De jaarlijkse campagnes zetten in op deelaspecten zoals voeding, werk en water. MO*, een nieuw magazine voor de beweging verscheen in 2005, ter vervanging van De Wereld Morgen en Wereldwijd. Het toekomstcongres in 2009 wilde de draad van vernieuwing weer oppikken, er werden heftige debatten gevoerd en het resultaat werd op 23 januari 2010 voorgesteld op het congres ‘De toekomst begint’, waar Kumi Naaidoo, directeur van Greenpeace, volgende boodschap meegaf: ‘Voortdoen! Koppel ecologische duurzaamheid en rechtvaardigheid, en blijf volop druk zetten voor verandering. Een andere wereld blijft mogelijk en nodig!’ |