634/0706: Briefwisseling betreffende het personeel van de administratieve diensten van het Ministerie van Sociale Voorzorg.

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris
Reference code:634/0706
Level of description:bestanddeel
By: Leburton, Edmond
Date:1961-1961
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!

Description
Date:1961
Physical description:[1 omslag]
Notes:Biografie: Edmond Jules Isidore Leburton werd op 18 april 1915 geboren in Lantremagne, een onooglijk dorpje vlak bij Borgworm (Waremme) in Haspengouw, pal op de latere taalgrens tussen de provincies Limburg en Luik. Hij studeerde politieke en sociale wetenschappen en nam als 25-jarige deel aan de Achttiendaagse Veldtocht in mei 1940. Tijdens de oorlogsjaren speelde hij een actieve rol in het verzet als commandant van een groep van het Geheim Leger. Zijn leidinggevende capaciteiten werden snel erkend. In januari 1947 werd hij benoemd tot burgemeester van Borgworm na amper één jaar als gemeenteraadslid te hebben gezeteld. Enkele maanden later werd hij ook kabinetschef van de Luikse socialist Léon-Eli Troclet (1902-1980), die samen met premier Achiel van Acker als minister van Arbeid en Sociale Voorzorg vorm gaf aan het naoorlogse sociale zekerheidsstelsel. Ongetwijfeld had Van Acker de talentvolle en gedreven Leburton reeds opgemerkt bij de (her)opbouw van de socialistische partij in België. Net als Van Acker was Leburton geen ideologische scherpslijper maar iemand die eerder beducht manoeuvreerde en steeds het compromis zocht. En dat was een noodzakelijke eigenschap in de eerste naoorlogse jaren, waarin de binnenlandse politiek bol stond van de spanningen. Leburton besteedde bijzondere aandacht aan de sociale wetgeving en vorming: tot het einde van de jaren 1950 was hij leraar aan de Provinciale school voor Sociale Hulp, de Beroepsschool voor Verpleegsters en het Staatsinstituut voor Sociale Studies te Luik. In februari 1946 werd Leburton ook verkozen tot volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Hoei-Borgworm. Hij zou die functie meer dan 35 jaar behouden. Het daaropvolgende jaar werd hij ook opgenomen in het Partijbureau van de jonge Belgische Socialistische Partij (BSP). ‘Le Grand Chef Blanc’ was geboren: in enkele jaren tijd bouwde hij in het Luikse een machtsbasis uit die pas na drie decennia ondergraven zou worden. In 1954 werd hij voor het eerst minister. Hij kreeg de post van Volksgezondheid en Gezin in de rood-blauwe regering Van Acker. Op Arbeid en Sociale Voorzorg zetelde zijn leermeester Troclet. Samen zetten ze verdere stappen in de uitbouw van de sociale zekerheid, cruciale hervormingen die in het gedruis van de schoolstrijd echter amper werden gehoord. Na drie regeringen onder leiding van Gaston Eyskens, waarin geen socialisten zetelden, werd hij in 1961 zelf minister van Arbeid en Sociale Voorzorg in de ‘travaillistische’ regering van Théo Lefèvre (1961-1965). In de daaropvolgende korte regering onder leiding van Pierre Harmel (1965-1966) was hij vicevoorzitter van de Ministerraad en minister belast met de Coördinatie van het Infrastructuurbeleid. Deze complex gestructureerde regering viel al snel. De aanleiding was geruzie over de uitbouw van de ziekteverzekering, in de eerste plaats met de Waalse socialisten waarvan Leburton intussen een van de voormannen was geworden. Dit debacle en het feit dat de christendemocraten de socialisten in de regering inruilden voor de liberalen leidden er ongetwijfeld toe dat hij in 1968, toen de BSP opnieuw in de regering werd opgenomen, zijn plaats moest laten aan twee andere Luikenaars: zijn generatiegenoot Joseph-Jean Merlot en de jongere André Cools. Het vroegtijdige overlijden van Merlot op 55-jarige leeftijd zorgde ervoor dat hij een jaar later kon terugkeren in de regering als minister van Economische Zaken. In de volgende regering, de laatste onder leiding van Gaston Eyskens, moest hij zijn plaats opnieuw afstaan. Met de veel militantere en rigide André Cools zou het nooit goed boteren. Na de Tweede Wereldoorlog had Leburton nog veel aandacht voor de Waalse zaak. Zijn kennis van het Nederlands was, alhoewel hij op de taalgrens woonde, erg bescheiden. Maar later in zijn leven nam hij een veel gematigder standpunt in. Hij geldt dan ook als tegenstander van grote institutionele veranderingen. Materiële welvaart binnen een unitair België had voor hem duidelijk prioriteit. Als minister van Economische Zaken bereidde hij in 1969 de instelling van de zo verfoeide belasting over de toegevoegde waarde (btw) voor en stond hij aan de wieg van een nieuw wetsvoorstel over een plan voor economische expansie. Samen met de latere Europese commissaris Henri Simonet verdedigde hij het idee van een globale en nationale Belgische economie, waaraan de regionale verschillen ondergeschikt moesten worden gemaakt. In december 1970 stemde hij, zij het niet zonder bezwaren, in met de grondwetsherziening die aan de basis ligt van het federale België (de eerste staatshervorming). Vanaf 1959 was Leburton ook voorzitter van het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten (NVSM). Net als in zijn geboortestreek bouwde hij vrij snel een stevige machtsbasis uit, waarin dienstbetoon een vooraanstaande rol speelde. Als voorzitter van het NVSM én als minister van Sociale Voorzorg – dergelijke functies werden toen zonder enig bezwaar gecombineerd – gaf hij in 1963 zijn naam aan een wet die het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) vormgaf. Dat organiseert, beheert en controleert de ‘verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen’ en is daarmee een van de steunpilaren van onze moderne sociale zekerheid. In 1971, na het aftreden van de laatste unitaire voorzitter Léo Collard, werd Leburton de eerste covoorzitter van de BSP, samen met de Antwerpse ‘brulboei’ Jos van Eynde. Dat was een logisch gevolg van de eerste staatshervorming. De socialisten waren op dat moment nog de enige unitaire partij nadat de liberalen en christendemocraten in respectievelijk 1961 en 1969 in een Vlaamse en Waalse partij waren uiteengevallen. De jonge Cools verving Leburton als minister van Economische Zaken en bleef de socialisten leiden in de regering. Op 26 januari 1973 werd Leburton, als compromisfiguur, eerste minister van een ‘monsterkabinet’. Deze regering liet meerdere records sneuvelen: tot het aantreden van de regering-Di Rupo in 2011 was ze de laatste klassieke tripartite, ze telde niet minder dan 36 leden (22 ministers en 14 staatssecretarissen) maar kwam na negen maanden al ten val. Ze werd gelijmd, zij het dat ze daarna 8 staatssecretarissen minder telde. Bij zijn aantreden was Leburton de eerste Waalse socialist die eerste minister werd. Op 25 april 1974 kwam de regering opnieuw ten val, ditmaal over de affaire van de Iranian-Belgian Refining and Marketing Company (Ibramco).2 Leburton bleef daarna nog tot 1981 een belangrijke rol spelen in de Belgische politiek: als volksvertegenwoordiger en voorzitter van de machtige socialistische mutualiteiten. Tussen 1977 en 1979 was hij ook nog voorzitter van de Kamer. Toen daar de wetten voor het regelen van de regionale bevoegdheden en de instelling van de federale staat werden gestemd, was hij afwezig. Dat was ongetwijfeld niet toevallig, maar hij eindigde zijn parlementaire loopbaan wel als lid van de eerste Waalse Raad (1980-1981).3 In 1987 nam Leburton afscheid als burgemeester van Borgworm en één jaar later als gemeenteraadslid van dezelfde gemeente. Hij overleed op 15 juni 1997 na een lang en rijkgevuld leven. Als politicus paste Leburton, zeker in de nadagen van zijn politieke carrière, bij het imago van de ‘oude krokodil’: befaamd om zijn tolerantie voor grote hoeveelheden drank en eten, een werkijver waaraan weinig konden tippen (en waarbij diverse functies en opdrachten naadloos in elkaar overliepen), charmant maar autoritair, een olifantengeheugen én schijnbaar ongevoelig voor kritiek. Zo nodigde hij, tegen de uitdrukkelijke wens van een deel van de partij (met de Jongsocialisten op kop), enkele vertegenwoordigers van Mobutu’s Mouvement Populaire de la Révolution (MPR) uit als eregasten op het ideologisch congres van de BSP van 1974. Daarbij werd de delegatie ontvangen door het majorettenkorps van Borgworm. Ook onverkwikkelijke affaires, zoals de Ibramco-zaak en het RTT-schandaal, zouden als een donkere schaduw over zijn nalatenschap blijven hangen. Beide vonden plaats in 1973 en zijn ongetwijfeld symptomen van een gescleroseerde politieke klasse. De (te dure) aanbesteding van de gebouwen die bestemd waren voor de Regie voor Telefonie en Telegrafie (RTT) werd uitsluitend aan een bevriende firma toevertrouwd. In ruil liet een deel van de opbrengsten in de partijkas van de BSP vloeien. Bij de oprichting van de Ibramco was dan weer bedongen dat een uitgebreid netwerk van oliepijpleidingen door België zou worden gelegd met als kern een olieraffinaderij in Ternaaien, bij Wezet, op de grens van de provincies Luik en Nederlands Limburg. De regering bleek van dit geldverslindende prestigeproject onvoldoende op de hoogte. Toen Leburton weigerde om zijn handen van de zaak af te halen, leidde dat tot een vertrouwensbreuk en tot de val van zijn regering.