061/28: Krantenknipsels over Alfons Roelandts

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris
Reference code:061/28
Level of description:bestanddeel
By: Roelandts, Alfons
Date:1939-1963
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!

Description
Date:1939, 1952-1957 en 1963
Physical description:[1 omslag]
Notes:Biografie: Alfons Roelandts werd op 16 september 1887 geboren te Kessel-Lo in een gezin van negen kinderen. Zijn vader was behalve metaalbewerker ook medestichter van de socialistische werkersbond Blauwput te Kessel-Lo en actief lid van de coöperatie De Proletaar. Alfons Roelandts werkte sedert zijn dertiende in de metaalindustrie als ijzerdraaier. Op 16-jarige leeftijd militeerde hij bij de Socialistische Jonge Wacht (SJW) tegen de Bloedwet (loting). In 1904 werd hij lid van het syndicaat der metaalbewerkers, van de socialistische mutualiteit in Leuven en van de Socialistische Werkersbond van Kessel-Lo. Op 21-jarige leeftijd werd hij lid van het Federaal Bestuur van de Belgische Werkliedenpartij van het arrondissement Leuven. Enkele jaren later, in 1913, bekleedt hij eveneens bestuursfuncties in de Socialistische Coöperatie te Leuven en in de socialistische Turn-, zang- en toneelkringen. Op syndicaal vlak was zijn militantenleven al even intens. Als hoofdafgevaardigde vertegenwoordigde hij de arbeiders bij de directie van de autofabriek Excelsior te Zaventem. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, vluchtte hij met zijn gezin naar Engeland, waar hij zijn syndicale activiteiten voortzette in de schoot van de Engelse metaalvakbonden. Daar sloot hij zich in november 1914 aan bij de Society of Amalgated Toolmakers, het toenmalige syndicaat van de Engelse metaalbewerkers, waarbij de gevluchte Belgische metaalarbeiders zich aansloten. Voor de vorming van een eigen vakbond zochten en vonden zij steun bij de Workers’ Union, die gewoonlijk de slechts betaalde metaalbewerkers organiseerde. In augustus 1915 werd de Centrale der Metaalbewerkers van België (CMB), onder leiding van Willem Eekelers opgericht. Roelandts werd lid van het uitvoerend comité van de Metaalbewerkscentrale. De Centrale zou op een bepaald ogenblik 10.000 leden tellen. Hijzelf stichtte een lokale metaalbewerkersafdeling te Shepherd’s Bus (Londen), die meer dan 1.000 leden telde. Bij zijn terugkeer in 1919 ging Roelandts meteen terug aan de slag in de autofabriek Excelsior waar hij weer syndicaal afgevaardigde werd. Lang duurde dit verhaal evenwel niet, want halfweg augustus 1919 werd hij verkozen tot bestendige secretaris van de afdeling. In 1924 trad Roelandts toe tot het uitvoerend comité van de Centrale. Bij het overlijden van Joseph Baeck in 1932 werd hij adjunct-secretaris. Hij zetelde ook in het Paritair Comité van de Kleine Mechaniekbouw. Terzelfdertijd bouwde hij samen met Leopold Beosier de socialistische organisaties uit te Kessel-Lo. Deze uitbouw resulteerde in een overwinning bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1921. Roelandts werd in het nieuwe college schepen van Financiën en Openbare Werken. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober 1926 belandde Roelandts op de oppositiebanken, maar vanaf 1932 tot 1958 kende Kessel-Lo een volstrekte socialistische meerderheid. In 1933 wordt hij schepen van Onderwijs en Sociale Werken tot 1935. Na het overlijden van Leopold Beosier bekleedde hij vanaf 26 januari 1936 tot eind 1958 het ambt van burgemeester. Bij de provincieraadsverkiezingen van 1932 werd hij verkozen tot provincieraadslid van Brabant. Deze zetel stond hij in 1949 af, toen hij tot senator voor het arrondissement Leuven werd verkozen (tot 1954). Ook in de coöperatieve beweging en in de mutualiteit nam hij gedurende lange tijd verschillende functies waar: vanaf 1925 was hij beheerder van de Federatie van de Socialistische Mutualiteiten van Brabant en stichter-voorzitter van de socialistische mutualiteit te Kessel-Lo; in 1922 stichtte hij samen met enkele anderen sm Onze Toevlucht voor goedkope woningen, waarvan hij later gedurende 34 jaar het voorzitterschap waarnam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbood de Duitse Overheid hem elke verdere uitvoering van zijn burgemeestersfunctie. Als secretaris van de Centrale der Metaalbewerkers weigerde hij zich aan te sluiten bij de eenheidsvakbond ‘Unie van Hand- en Geestesarbeiders’. Hij ging in het verzet. Hij was medeoprichter en bestuurslid van de clandestiene socialistische partij in het arrondissement Leuven, werd medewerker en verspreider van de sluikbladen Bevrijding, De Werker en Morgenrood. Eveneens hielp hij het zeer actief Partizanenverzet in het Leuvense, waarvan zijn schoonzoon, Louis van Brussel, commandant was. Op 16 november 1942 werd hij aangehouden en naar Breendonk gestuurd, waar hij gedurende zes maanden werd gefolterd. Vervolgens verhuisde hij naar de Citadel van Hoei om van daaruit gedeporteerd te worden naar de concentratiekampen van Vught, Sachenhausen, Oranienburg, Gross-Rosen, Dora en Belsen. Na de Tweede Wereldoorlog kwam hij uitgemergeld terug in Kessel-Lo. Na enkele maanden verzorging hernam hij zijn mandaten van burgemeester en provincieraadslid en werd hij omwille van zijn rol in het verzet Ridder in de Orde van Leopold II met Palm en kreeg hij het Kruis van Politiek Gevangene. In 1949 werd hij socialistisch senator voor het arrondissement Leuven en vervulde dit mandaat vijf jaar. Daarnaast was hij van 1950 tot 1972 ook schatbewaarder van de samenwerkende maatschappij. In 1981 werd hij nog geëerd als Ere-burgemeester en hij stierf twee jaar later (26 juli 1983).