497/288: Dossier betreffende het decor en de kostuums voor "Maria Stuart"
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris |
---|---|
Reference code: | 497/288 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | |
Date: | 1991-1991 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1991 |
---|---|
Physical description: | [1 omslag] |
Notes: | Biografie: De INS ontstond in februari van het jaar 1973 als het tweetalige collectief Internationale Nieuwe Scène - La Nouvelle Scène International. Met de keuze voor een tweetalig gezelschap, bestaande uit een schare gemotiveerde acteurs, muzikanten en medewerkers die zich rond regisseur Arthuro Corso en Auteur Dario Fo vestigden, besloten zij resoluut het enorme succes en de boodschap van Mistero Buffo over de Belgische taal- en landsgrenzen heen naar het volk te brengen. Mistero Buffo was het resultaat van de ontmoeting tussen Dario Fo, diens assistent Arthuro Corso en twee acteurs bij de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, Hilde Uitterlinden en Charles Cornette, dewelke in 1970 tijdens opvoeringen van Fo’s stuk Het zevende gebod, steel wat minder plaatsvond. De productie die op 16 november 1972 in première ging in de Brusselse Muntschouwburg, Mistero Buffo, bracht Italiaanse volkscultuur naar de Belgische zalen. Het lijdensverhaal van Christus vormde de ruggengraat van deze productie die de strijd van het ‘volk’ tegen de machthebbers naar voren trachtte te brengen. Het publiek herkende de eigen situatie met patroons, slopende werkdagen en karige lonen in de gebrachte liederen en sketches, die door Wannes Van de Velde waren herwerkt en werden gebracht door de enthousiaste acteurs. Een kiem van cultureel verzet was geplant bij publiek en medewerkers. Het grote publiek en de verspreidde vraag naar opvoeringen van Mistero Buffo noopte het jonge tweetalige collectief deze tweetaligheid van hun collectief INS/NSI op te heffen. In minder dan twee jaar trokken zij ongeveer 300 000 toeschouwers verspreid over ongeveer 200 voorstellingen. Dergelijke situatie was zowel organisatorisch als financieel niet vol te houden en het INS ging als Vlaamstalige theatervereniging verder. Hoewel de tweetaligheid achterwege werd gelaten, werd de zich vormende visie wel bewaard. De oprichtende kern rond Corso, Fo, Charles Cornette, Hilde Uitterlinden en acteurs zoals Jan en Hilde Decleir stelden als doel aan authentieke democratisering van cultuur te arbeiden door decentralisatie en collectief zelfbeheer. Deze egalitaire visie manifesteerde zich zowel in hun organisatie als in de richting van hun maatschappelijk engagement. De leden zouden allemaal hun inbreng hebben en op democratische wijze op gelijke voet staan. Zij zouden strijdend toneel brengen voor het ‘volk en diens medestanders’. Deze strijdlustigheid lokte vele gegadigden en geïnteresseerden die zich voor eenzelfde doel wilden inspannen. De INS groeide gestaag in omvang. Zo voegde in 1974 een verweesde groep acteurs zich bij de INS, het gezelschap dat zich gevormd had rond de pas overleden acteur Dirk Decleir. Zij zouden zich bij zijn broer, Jan Decleir, voegen en de werkgroep ‘MEN’ vormen dat Orwell’s Boerderij der dieren zou herspelen en jeugdtheater maken. Zo deinde de groep uit tot een 33-tal personen met elk eigen inzichten en visies op de richting van de INS. Hoewel aanvankelijk de neuzen tijdens de twee daaropvolgende jaren voor de producties van Putch en Ballade voor kleine en grote poppen nog ongeveer in de dezelfde richting wezen wat de politieke gerichtheid en graad van activisme betrof, begon er zich intern een breuklijn af te tekenen. Het was het antwoord op een doorgedreven institutionalisering en het door Fo’s werken gegoten keurslijf waarin sommigen zich gewrongen voelden. Deze interne verdeeldheid zorgde voor een boedelscheiding in 1976 van de INS in enerzijds het ‘Kollektief Internationale Nieuwe Scène’ (wat we gemakkelijks halve als de INS blijven aanduiden) die in Fo’s schoenen verder trad en anderzijds ‘De internationale Nieuwe Scène – Mannen van den Dam’ die producties op een meer Brechtiaans geschoeide leest zouden gaan brengen. De zoektocht was er één waarin gewikt, gewogen en gediscussieerd werd om tot een vorm en modus te komen puttend uit enerzijds Fo’s ogenschijnlijk onuitputbare verhalen- en liederenschat en anderzijds een brandend actuele affiniteit met de notie van ‘het volk’ over de landsgrenzen heen. Zo kwam bijvoorbeeld het stuk Putch tot stand door de gebeurtenissen van de toen recente staatsgreep in Chili. De INS wilde het verhaal van de verstotenen vertellen vanuit de recente Chileense tragedie waarin het volk doorheen bloedige moorden het nogmaals had moeten bekopen. Het stuk, gevormd door het werk van verschillende werkgroepen die zich goed documenteerden, resulteerde in een 30 minuten durende ‘Interventie’. De productie De Ballade van grote en kleine poppen ontstond op zijn beurt eerder moeizaam, er zijn minstens vijf versies bekend. Met deze productie koos de INS er resoluut voor haar politieke pijlen op een welgemeend doel te richten en de arbeidersklasse doorheen vermaak te verenigen en te mobiliseren. Met Dario Fo en Arthuro Corso zouden zij met wijzigend succes hun werk verderzetten met producties zoals Harlekijn, noch knecht, noch meester en producties die soms meer weg hadden van liederenprogramma’s dan van afgeronde gehelen zoals Ik denk erover na en ik zing, En god schiep de vrouw voor keuken, baas en bed en Collage Flamand. De zang zorgde op haar beurt wel voor een samenhorigheid van het publiek en de spelers. Om het publiek beter te bereiken en zichzelf onderdak te verschaffen kocht de INS in het jaar 1978 een tweedehands circustent. Deze tent moest de drempel verkleinen die de podiumkunsten in schouwburgen gevangenhield om als dusdanig de bredere lagen van de samenleving te bereiken. De werking met een tent knoopt inderdaad op veel vlakken aan bij het publiek waarvoor zij wordt opgetrokken. Zo zit men veel dichter en op meer familialere voet samen met het publiek waarvoor zij zich uitsloofden om de uit zeil vervaardigde schouwburg op te trekken. De productie en opvoeringsdwang lag torenhoog na de voorgaande successen en de lonen voor de leden waren democratisch maar hoog. Om deze verloning voor iedereen te voorzien kon de jonge INS niet anders dan zichzelf dit gareel op te leggen. Niet enkel de financiële bekommernissen maakten het leven van de geëngageerde INS zwaarder, ook het gebrek aan repetitie- en stockageruimte maakte van de dagelijkse werking en de repetities een moeizaam proces. Hoewel de INS over een kleine repetitieruimte, opslagplaats en bureau beschikte in de Hertstraat te Antwerpen vonden vele repetities plaats in de koude tent die daarenboven steeds verplaatst en opgebouwd moest worden. Het eerste grote succes van de laagdrempelige tent was de productie van het stuk De Herkuls, over de Antwerpse havenarbeiders. Het was de eerste productie van de INS dat tegelijk zo actueel en dicht bij huis was. Het stuk moest qua ruwheid niet onderdoen voor haar protagonisten, de havenarbeiders en diens problemen, woede, onzekerheden en angst. Het werd een moeizaam proces en het stuk ontstond in twee delen. De Antwerpse stadszanger Wannes Van de Velde stond andermaal in voor de liedteksten op composities van accordeonist Bernard van Lent die in de naaktheid en familiariteit van de tent gezongen werden voor een publiek dat er oren naar had. De tent vertoonde na verloop van tijd slijtage door transport, opbouw en sporadisch noodweer. Kleine diefstallen en één enkele brandstichting verder scheurde het zeil in oktober 1981 door de aanhoudende herfstwinden. Hierdoor raakte niet enkel de tent te zwaar beschadigd voor verder gebruik, maar ook licht- en geluidsinstallaties, decors en rekwisieten voor het stuk De Herkuls raakten beschadigd. Dit betekende een enorme financiële domper voor de leden van de INS. Zelfs met een subsidie toelage van 6 tot 9 miljoen waarmee zij amper slaagden de salarissen uit te betalen en de middelen voor hun werking te voorzien. Gelukkig slaagde de INS er met benefietsvoorstellingen in binnen aanzienlijke tijd een nieuwe tent de realiseren, die pas in 1999 werd doorgegeven voor een vredesproject in Jeruzalem. Drie jaar na de ‘ramp’ slaagde de INS er met mondjesmaat in om zichzelf meer ademruimte te verschaffen, door het verlaten complex van een energiecentrale te betrekken aan de Waalse Kaai te Antwerpen. Dit zou een culturele krachtcentrale moeten worden waarin niet enkel de eigen cultuur present zou zijn, maar ook wereldcultuur. Het zou een smeltkroes vormen waarin verschillende culturen tot kruisbestuiving konden komen. Het geslaagde resultaat hiervan kwam tot uiting in verschillende tournees die de INS ondernam doorheen Roemenië, Rusland, Duitsland en Zuid-Afrika en coproducties van de INS met verscheidene internationale gezelschappen zoals bijvoorbeeld het Zuid-Afrikaanse Windybrow. In 1987 werd het Zuiderpershuis vzw opgericht als bouwheer voor de uitvoering van de nodigde restauratie van het vervallen complex. De INS zou hierbinnen een prominente voortrekkersrol spelen tot haar ontbinding tien jaar later wanneer zij opging in de hierboven vernoemde structuur van het wereldculturencentrum Zuiderpershuis. Vanaf haar oplevering in 1991 en de officiële opening in 1993 bleef de INS met wisselend, maar tanend succes opvoeringen geven en maakte van het Zuiderpershuis haar vaste stek. Datzelfde jaar besloot de Raad van Advies voor Toneel dat de subsidies zouden worden stopgezet. Dit betekende het naderende einde van de INS. Geld als struikelblok was voor velen voldoende om de handdoek na jaren in de ring te gooien. Het nadeel van aan de kant van de verdrukten te gaan staan. Ook het Zuiderpershuis sloot de boeken in 2014. |