361/50: Brief over de eerste Gentse cinema’s
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | enkel raadpleegbaar mits toestemming van de archiefvormer of diens gemandateerde en na voorlegging van een gefundeerde aanvraag |
---|---|
Reference code: | 361/50 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | |
Date: | 1956-1956 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1956 |
---|---|
Physical description: | [1 stuk] |
Notes: | Biografie: Georges Hebbelinck (1916-1964) is in Gent geboren als enig kind van welgestelde ouders die liberaal gezind waren. Zijn vader was een katoenmakelaar. Hij studeerde aan de economische afdeling van het Atheneum en aan de Hoge School voor Handels- en Economische Wetenschappen. Hij werkte een tijd in het familiebedrijf. Maar op 21-jarige leeftijd volgde hij een opleiding aan het Instituut voor Journalisten te Brussel. Hij werkte een tijdje bij United Press tot hij gemobiliseerd werd in 1939. Hij werd lid van de antifascistische beweging Nieuwe Jeugd, een organisatie met een communistische kern die de jongeren via vrijetijdsactiviteiten wou afschermen van de fascistische organisaties. Daar leerde hij zijn toekomstige vrouw Emilienne Kesteloot kennen; ze huwden in mei 1941. Na de mobilisatie, de verovering van België en een korte periode van krijgsgevangenschap kwam hij vrij en reeds in november 1940 was hij medeoprichter van de Revolutionaire Volksjeugd. In juni 1941 dook hij onder in Brussel en was hij verspreider en/of oprichter van verschillende sluikbladen. In februari 1942 werd hij lid van de Patriotische Militie. Hij werkte samen met andere verzetsleiders zoals Bob Dubois en Jean Blume. In augustus 1942 werd een eerste dochter geboren. Op 5 april 1943 werd hij aangehouden door de Gestapo. Hij kwam in het beruchte kamp van Breendonk terecht waar hij zwaar mishandeld werd. Toen hij moest verzorgd worden in een lazaret in Brussel, werden er door het verzet plannen gemaakt om hem te bevrijden, maar deze actie ging niet door. Hij slaagde er toen in om enkele brieven te schrijven naar zijn vrouw en dochtertje. In mei 1944 werd hij samen met Jacques Grippa en andere communisten getransporteerd naar het concentratiekamp van Buchenwald. Dat kamp werd bestuurd door de SS, maar de inwendige ordening werd geleid door een kern van communistische gevangenen. Daar kwam hij in de leiding terecht van het communistisch verzet in het kamp en kreeg hij een plaats in de administratie, nl. in de Arbeitsstatistik. Dat gaf hem de mogelijkheid om gevangenen die er erg aan toe waren te ontlasten van zwaar werk, om veroordeelden een andere identiteit te geven. Na 12 maanden werd het kamp bevrijd op 3 mei 1945. In zijn later leven is hij de zware last van de folteringen en ontberingen nooit te boven gekomen. Na zijn terugkeer in België werd hij leider van de Kommunistische Jeugd. In maart 1946 was hij hoofdredacteur van het communistische dagblad De Rode Vaan en secretaris van de communistische partij tot hij in november 1946 de partij verliet omwille van een twist onder enkele leden. Ondertussen was hij ook adjunct-kabinetschef geweest van minister van Openbare Werken Jean Borremans. In datzelfde jaar 1946 werd nog een dochter geboren. Na de breuk met de communistische beweging had het jonge gezin met materiële problemen te kampen; Hebbelinck begon koffie te verkopen hoewel de dokters hem veel rust hadden voorgeschreven. Hij was ook nog actief in het vrijzinnig Van Crombrugghe’s Genootschap waar hij een jeugdgroep animeerde. Wegens zware hoofdpijnen en een inzinking moest hij van alle intellectuele arbeid afzien; hij kreeg de raad om in de openlucht handenarbeid te verrichten. Hij vond werk bij de onderhoudsdienst van het vliegveld van Sint-Denijs-Westrem maar kon dit niet langer dan een paar jaar volhouden omdat de drang naar meer intellectueel werk te groot was. Ook een jaar als katoenmakelaar bij zijn vader waren niet bevredigend; dat werk deed hij tot de dood van zijn vader in 1951. Hij had ondertussen zijn zelfvertrouwen in verband met zijn intellectuele capaciteiten verloren en solliciteerde als bediende bij het ziekenfonds. Tegen zijn verwachting in kreeg hij de job, maar hij kon niet aarden in deze administratieve functie. Ondertussen schreef hij artikels voor het socialistisch weekblad Voor Allen onder het pseudoniem Saks. In 1953 werd hij redacteur van de krant Vooruit. Een jaar later werd hij door de minister van Verkeerswezen Edward Anseele jr. aangezocht om persattaché te worden op zijn kabinet. Hij combineerde dit werk met zijn journalistenwerk tot het einde van de legislatuur in 1958. Pas omstreeks deze tijd begon Hebbelinck literaire werken te publiceren. Zijn eerste boek publiceerde hij in 1957, het kinderverhaal Kroesbol uit het Zoniënwoud. In de volgende jaren schreef hij nog boeken die allemaal in het teken staan van zijn socialistisch ideaal en verband houden met zijn pijnlijke ervaringen en moeilijke beslissingen. Elk boek schetst een situatie die Hebbelinck door ervaring of belangstelling kent: het geweld (in het reeds vermelde kinderverhaal), de oorlog (Het meisje in de kelder), de staking met de Spaanse burgeroorlog op de achtergrond(De rozen van Kazanlik), de harde kritiek op de huichelachtige perswereld en de maatschappij (De journalist), het transport naar het concentratiekamp (De trein reed door het dal). Die laatste publicatie kwam er in 1962. Hij schrijft in een directe, soms brutale stijl, in zinnen met zelden meer dan een tiental woorden. Het koortsachtige van de inhoud en de gejaagdheid van de schrijfstijl laten de lezer nauwelijks op adem komen. Nog in 1962 vertaalde Hebbelinck het boek Images d’une grève van Fernand Demany; het verscheen onder de titel Beelden van een staking. In 1964, een tijdje voor hij stierf, had hij De kleine Jo aan de Arbeiderspers gepresenteerd; het werd nooit gepubliceerd. Hebbelinck werkte ook nog aan andere projecten zoals een boek over de Katharen (De zuiveren). Na zijn verblijf op het kabinet van Anseele jr. was Hebbelinck teruggekeerd naar de redactie van Vooruit. Toen Gaston Crommen als hoofdreacteur op rust ging op 1 juli 1961, volgde Hebbelinck hem op. Als hoofdredacteur was hij ook lid van het Bureau van de BSP en nam hij dus deel aan de wekelijkse vergaderingen van de partijleiding. In zijn hoofdartikels was “hij angstvallig bekommerd om in de tegenstander de mens niet te kwetsen”. In 1963 startte hij als dierenvriend met een maandblad over vrije tijdsbesteding en huisdieren met als titel De 4 seizoenen en onze vrije tijd. Hij werd beheerder van de uitgeverij SM Het Licht en van het Belgisch Instituut voor Voorlichting en Documentatie (Inbel). Op 3 oktober 1964 stierf hij op 48-jarige leeftijd aan een hersenbloeding als “gevolg van onmenselijke handelingen, welke hij als politiek gevangene had doorstaan”. Louis Paul Boon schreef in een In Memoriam: “Vaarwel, goede vriend, fijne baas, moedige vechter, opmerkenswaardig romanschrijver” |