465/015: Uitgaande briefwisseling van secretaris-penningmeester Roger Ramaekers van 5 januari 1971-25 juni 1971

Saved in:
Bibliographic Details
Raadpleegbaarheid:raadpleegbaar mits toestemming van de verantwoordelijke archivaris
Reference code:465/015
Level of description:bestanddeel
By: Nationaal Comité van Gemeenschappelijke Actie (NCGA)/ Comité Nationale d’Action Commune (CNAC)
Date:1971-1971
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!

Description
Date:1971
Physical description:[1 omslag]
Notes:Biografie: Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Belgische Socialistische Partij (BSP) clandestien opgericht. De BSP besloot het collectieve lidmaatschap van haar voorganger, de Belgische Werkliedenpartij (BWP), te vervangen door een individueel lidmaatschap. Het collectieve lidmaatschap hield in dat leden van vakbond, mutualiteit of coöperatie automatisch lid werden van de BWP, rechtstreeks lidmaatschap was onmogelijk. Door de beslissing van de BSP waren vakbonden, mutualiteiten en coöperaties niet langer onlosmakelijk verbonden met de partij. Daarnaast veranderde ook de structuur van de vakbond. In 1945 besloot het pas opgerichte Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) om een eigen koers te varen, onafhankelijk van de socialistische partij. Het hoopte zo de ‘dissidente’ clandestiene vakbonden, die tijdens de oorlogsjaren erg populair waren geworden, opnieuw aan zich te binden. Daardoor werd een collectief lidmaatschap van de BSP onmogelijk. In 1947 sloot de Algemene Coöperatieve Vennootschap (ACV), de koepel van socialistische coöperaties, terug aan bij de BSP. De mutualiteit en de vakbond deden dit echter niet. Het ABVV, dat zowel bij de BSP als bij de na de oorlog belangrijke Kommunistische Partij van België (KPB) aanleunde, bleef vasthouden aan haar onafhankelijkheid. Na de ‘staking der 200.000’ in 1948 werden de communistische vakbondsmilitanten uit de vakbondstop weggezuiverd – zij hadden de staking gesteund, terwijl de BSP en het ABVV die hadden afgekeurd. Op 26 juni 1948 riep BSP-voorzitter Max Buset het ABVV op om de socialistische eenheid binnen de schoot van de partij te herstellen. Die oproep vond niet overal gehoor. Voornamelijk in Wallonië, waar renardisten (sympathisanten van André Renard) en communisten nog op de werking wogen, weigerde de vakbond haar onafhankelijkheid op te geven. Buset riep naar aanleiding van de parlementsverkiezingen in juni 1949 nogmaals op om de eenheid te herstellen. Het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten (NVSM) reageerde hierop positief en sloot zich weer bij de partij aan. Na de verkiezingen van 26 juni, waarbij de Christelijke Volkspartij (CVP) de tegenstand wegvaagde en communisten en socialisten klappen kregen, bracht Buset meteen vertegenwoordigers van de vier zuilen binnen de socialistische beweging samen. Uit die eerst contactvergadering op 5 juli 1949 ontstond twee dagen later een Nationaal Comité voor Gemeenschappelijke Actie (NCGA). Bovendien werd er besloten om gelijkaardige comités op te richten op regionaal vlak. Op 22 juli van hetzelfde jaar werd het Charter van de Arbeid uitgebracht, het programma van de Gemeenschappelijke Actie. Centraal stond de verdediging van de democratie (het verzet tegen de terugkeer van Leopold III op de troon), het behoud van de grondwettelijke vrijheden van gedachte, pers, vergadering en vereniging. Verder zou de NCGA strijden voor een uitgebreid sociaaleconomisch eisenpakket. Voor de verwezenlijking van die doelen bundelden de vier socialistische zuilen hun krachten en leden. De eis van de KPB om tot het NCGA toe te treden, werd verworpen. De reformistische vleugel binnen het ABVV was vijf jaar lang tot het uiterste gegaan om de communistische invloed binnen de vakbond te beperken. Toen dat doel eindelijk was bereikt, was het nogal absurd om de KPB een tweede kans te geven haar stempel op de vakbond te drukken. Ook de Waalse regionale afdeling van de liberale partij toonde interesse om bij het NCGA aan te sluiten, wat uiteindelijk niet gebeurde. In het uitvoerend bestuur van het NCGA zetelden twee vertegenwoordigers van de BSP, twee van het ABVV en telkens een van het NVSM en de ACV. De vakbond financierde aanvankelijk 40 procent van het NCGA, de rest kwam van de mutualiteit en de coöperatie. Naargelang de rol van de coöperaties uitgespeeld raakte, nam het ABVV een groter deel van de financiering voor haar rekening. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat het NCGA ontbonden zou worden na de Koningskwestie. Maar omdat in het programma ervan stond dat de vier zuilen permanente gezamenlijke acties zouden voeren, bleef het bestaan. Gaandeweg ontwikkelde het NCGA zich tot het financieringsorgaan van de partij. Het zorgde voor het beheer van kiesfondsen en bijzondere uitgaven en leidde een bestaan in de schaduw van de drie overgebleven zuilen. Omdat de partijfinanciering meer en meer werd gereguleerd en door een reorganisatie van de socialistische partij, had de werking in de jaren 1990 geen betekenis meer.