209/19: Dossier betreffende de erkenning in de Commissie van de verbruikerscoöperaties bij de Nationale Raad voor de Coöperatie
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | raadpleegbaar mits toestemming van de dienstdoende archivaris |
---|---|
Reference code: | 209/19 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | |
Date: | 1962-1965 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1962-1965 |
---|---|
Physical description: | [1 omslag] |
Notes: | Biografie: Au Progrès te Jolimont (een gehucht nabij Haine-Saint-Paul), was een eeuw lang de belangrijkste socialistische coöperatie van het Centrum. Ze was ook één van de vroegste initiatieven in België. Aan de basis ervan lag het gelijknamige volkshuis dat in 1872 werd opgericht door een drietal arbeidersorganisaties die tot stand waren gekomen rond de Eerste Internationale: La Solidarité de Fayt, l’Union des Métiers du Centre en l’Union Ouvrière de La Louvière. Nadat in 1885 een delegatie onder leiding van Théophile Massart (Fayt, 1840-Jolimont, 1904) een bezoek had gebracht aan Vooruit Gent, besliste men aan dit succesmodel een voorbeeld te nemen en eveneens een coöperatie op te richten. Zo werden op 21 juni 1886 de statuten opgesteld van Au Progrès. Eerste directeur werd haar stichter, Théophile Massart. Au Progrès nam de uitbating van het volkshuis over en opende nog in oktober 1886 een bakkerij, die tot halfweg de jaren ’30 het voornaamste handelsmerk van de coöperatie zou blijven. In 1888 kwam daar nog een apotheek bij, in 1897 een brouwerij en na WOI volgde een patisserie. Omstreeks 1927 (het moment waarop de omzet stagneerde) beschikte men verder nog over 8 volkshuizen, 3 apotheken, 3 confectieateliers, een beenhouwerij en een schoenwinkel. De maatschappij stelde 192 personeelsleden tewerk en bestreek een actieradius van 49 gemeenten. De oprichting en de uitbouw tijdens de eerste jaren van Au Progrès verliepen niet zonder tegenstand. Vanuit klerikale hoek kwam er concurrentie vanuit de bakkerij Le Bon Grain te Mariemont-Hayettes en stevige oppositie in het blad Courrier de Bruxelles. De tegencampagne resulteerde uiteindelijk in een onderzoek van de boekhouding door het parket van Bergen. Maar ook binnen de eigen beweging lagen de meningen niet op één lijn. Grote struikelblok was de dominante particularistische stroming, wat de vorming van één grote regionale coöperatie voor het hele Centrum in de weg stond. Onder het motto ‘wat we zelf doen, doen we beter’ ontstonden op diverse plaatsen kleine consumptiecoöperaties, bvb. in Baume, waar met de steun van de dissidente socialisten Alfred en Léon Defuisseaux in 1889 l’Avenir des Travailleurs werd opgericht. Het bestaan van meerdere alternatieve coöperaties in het Centrum kan ook verklaard worden doordat Jolimont zich aanvankelijk niet inliet met handel in voedingsartikelen. Precies om deze lacune op te vullen werd in La Louvière in 1913 l’Avenir du Centre opgericht. Tussen Au Progrès en l’Avenir du Centre kwam het nooit tot een toenadering, zoals de overkoepelende Office Coopératif Belge het had gewild. Het was wel l’Avenir du Centre die in 1923 een fusie doorvoerde met 21 coöperaties uit het Centrum, de Borinage, het zuiden van Brabant en zelfs het Doornikse. De nieuwe maatschappij kreeg de naam l’Union des Coopératives du Centre, du Borinage en du Brabant Wallon. De fusieoperatie werd snel en ondoordacht doorgevoerd en mondde uit in één van de grootste mislukkingen uit de geschiedenis van de socialistische coöperatieve beweging. De verliezen stapelden zich in 1933 op tot 34 miljoen fr., wat het faillissement betekende. De gevolgen voor de naburige coöperaties waren aanzienlijk: Au Progrès nam een 40-tal winkels uit het Centrum over en liet zich nu voor het eerst sedert bijna 50 jaar in met de handel in voedings- en dagelijkse consumptieartikelen. Een dergelijke diversificatie van de commerciële activiteiten was meer dan welkom aangezien de maatschappij tot dan toe teveel aan oude tradities vasthield en in haar aanbod geconcentreerd bleef op de bakkerij- en brouwerijactiviteiten, waarvan de omzet sedert de economische recessie (1929) erg was gedaald. De crisis kon toch relatief goed opgevangen worden dankzij een gezonde financiële reserve maar toch moest men wachten tot na de Tweede Wereldoorlog om de omzet opnieuw fors te zien stijgen: van 40 miljoen fr. in 1944 klom ze naar 150 miljoen in 1961. Het grote aantal winkels, waarvan men sedert 1933 erfgenaam was geworden met het failliet van l’Union des Coopératives, werd in die periode stelselmatig teruggedrongen. De hele coöperatieve beweging kreeg het in de jaren ‘60 met de opkomst van nieuwe verkooptrends en de vestiging van grootwarenhuizen steeds moeilijker. Ook een laatste poging in 1970 om door een contract met de Union des Coopérateurs Borains de magazijnen te moderniseren en een rationalisatie door te voeren in de distributie, kon de neergang niet meer tegenhouden en leidde in de jaren ’80 tot een ontmanteling van de activiteiten. |