314/2312: Stukken betreffende contacten met de Union pour la Democratie et le Progrès Social (UDPS) (Zaïre).
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | raadpleegbaar |
---|---|
Reference code: | 314/2312 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | |
Date: | 1990-1993 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1990-1993 |
---|---|
Physical description: | [1 omslag] |
Notes: | Biografie: Met de mislukking van het Egmontpacht in 1977 bereikten de spanningen tussen Franstaligen en Nederlandstaligen in de naoorloogse Belgische Socialistische Partij (BSP) een breekpunt. De Nederlandstalige socialisten voelden zich al een tijd gedomineerd door hun Franstalige partijgenoten en ijverden voor een hervorming van de partijstructuren om aan de noden van beide taalgroepen te voldoen. De Franstaligen zagen in deze ultieme poging om de interne problemen op statutaire manier op te lossen echter een schijnmanoeuvre om zich van de Franstaligen los te scheuren, zowel in de partij als in het land. Ze verweten hun Nederlandstalige partijgenoten tijdens de Egmontonderhandelingen eerder de kant van hun taalgroep dan deze van hun partij te hebben gekozen (een verwijt dat door de andere groep overigens ook werd gemaakt). Hoewel in 1971 het partijvoorzitterschap al was ontdubbeld was de socialistische partij de laatste grote unitaire Belgische partij. Met de komst van de meer Vlaamsgezinde Karel van Miert als co-voorzitter naast André Cools namen de conflicten tussen de twee taalgroepen hand over hand toe. In plaats van een nationaal congres op 28 oktober 1978 kwamen er twee afzonderlijke congressen bijeen. Beide groepen legden de verantwoordelijkheid voor het opsplitsen van de partij bij de ander. Hoewel er sinds de jaren 1930 regelmatig congressen per taalgroep werden gehouden had dit er nooit toe geleid dat een nationaal congres werd afgelast. De splitsing was een feit. Het op 26 november 1978 in Gent gehouden Vlaams socialistisch congres kan beschouwd worden als het onofficieel stichtingscongres van een Vlaamse socialistische partij. Toch werd er in april 1979, twee weken na een eerste politiek congres in Brussel, nog een Vlaams socialistisch congres gehouden. Het toont de weifende houding van de Vlaamse socialisten aan. Terwijl de Franstaligen met de Parti Socialiste (PS) al in 1978 een nieuwe naam hadden, gingen de Nederlandstaligen dan ook nog twee jaar door onder de vlag van de BSP. Die overgangsjaren werden gebruikt om de partij grondig te hervormeren en de ideologische koers bij te schaven. Zo werd er opvallend meer aandacht besteed aan thema’s als vrouwenemancipatie, milieu en hulp aan de derde wereld. Met de strijd tegen de plaatsing van Amerikaanse atoomraketten en tegen de besparingspolitiek van de opeenvolgende kabinetten van Wilfried Martens als dankbare mikpunten, slaagde de partijleiding erin om het socialisme in Vlaanderen met sprongen te doen groeien. Voorzitter Van Miert zette zich ook persoonlijk in de partijkaders te verjongen. De oppositieperiode in de jaren 1980 werd gebruikt om een aantal zogenaamde (uitsluitend mannelijke) Jonge Turken (waaronder Louis Tobback, Luc Vandenbossche, Freddy Willockx en Norbert de Batselier) te lanceren. De vernieuwingsbeweging Doorbraak ‘80 leidde tot de totstandkoming van het zogenaamde Doorbraakmanifest en het statutair verankeren van pragmatisch radicalisme en levensbeschouwelijke openheid en diversiteit in de organisatie van de partij. Van Miert en de Jonge Turken spiegelden zich duidelijk aan de sociaal-democratie van Noord-Europa: meer openlijk progressief en minder dogmatisch. De studiedienst werd versterkt om een inhoudelijk basis voor de werking te voorzien en er werd ook een opvallend pro-Europese koers gevaren. De partij kwam daardoor wel in conflict met de andere groepen binnen de socialistische zuil, zoals de vakbonden. Het economische model klopte ook niet meer: de coöperaties, voorheen de melkkoe van de beweging, wisten zich niet aan te passen aan het wijzigende consumptiepatroon en gingen één na één over de kop. De socialistische kranten waren daardoor ook niet meer in stand te houden. De nieuwe generatie sociaal-democraten waren daar op zich niet rouwig om. Verzuiling werd als achterhaald beschouwd, de partij moest zelf haar koers uitzetten. Omdat de financiering van de politieke partijen echter voornamelijk vanuit de zuilen kwam en er (nog) geen duidelijke regels waren rond partijfinanciering leidde dit onrechtstreeks tot een aantal uitwassen. Ondanks de aanvankelijk niet onwelgekomen oppositieperiode (1981-1987 op federaal en 1981-1985 op Vlaams niveau) bleef de nieuwe SP in de eerste plaats een beleidspartij: met uitzondering van de vernoemde jaren maakte ze steeds deel uit van de uitvoerende macht. Cliëntelisme en politieke benoemingen waren toen eigen aan het politieke bestel en partijen financierden zichzelf op een ondoorzichtige manier. Dat leidde tot corruptieschandalen in de jaren 1980 waarbij verschillende politieke partijen betrokken waren. De meest beruchte affaire was ongetwijfeld die rond de betaling van steekpenningen bij de aankoop van Italiaanse legerhelicopters. Jaren later leidde dit (mee) tot het ontslag van Willy Claes als secretaris-generaal van de NAVO. Karel van Miert had intussen, na elf jaar (co)voorzitterschap, de partij verlaten om Europees commissaris te worden. Zijn opvolger Frank Vandenbroucke zette de pragmatische koers van zijn voorganger verder. In 1994 koos hij echter voor het ministerschap en werd hij opgevolgd door partijboegbeeld Louis Tobback. Die werd quasi meteen geconfronteerd met de naweeën van tal van corruptieschandalen uit het voorbije decennium. Desondanks slaagde de partij er onder zijn leiding in electoraal de meubelen te redden met een verkiezingscampagne rond de bescherming van de sociale zekerheid. Ondanks een besmeurd imago werd een klein verkiezingswinst geboekt. Tegelijk besefte hij goed dat de partij aan een herbronning toe was. Hij vroeg Norbert de Batselier, één van de andere Jonge Turken wiens politieke carrière dankzij een vernieuwingsoperatie gelanceerd werd, om een nieuw inhoudelijk project uit te werken. Aanvankelijk probeerde De Batselier met de progressieve Vlaams-nationalist Maurits Coppieters socialisten, christelijke arbeidersbeweging, groenen en progressieve vlaams-nationalisten rond één inhoudelijk programma te verenigen. Dit werd echter een mislukkig, waarna het Toekomstcontract (1998) als een flauw afkooksel van deze ideologische herbronning tot stand kwam. Steve Stevaert werd daarbij gevraagd een kern van jongeren rond zich te verzamelen. De resultaten van deze vernieuwingsbeweging gingen echter verloren in de nasleep van een aantal affaires rond kindermisbruik. De traditionele bestuurspartijen kregen heel wat kritiek en verwijten te verwerken en voorzitter Tobback besloot de regering te depanneren als minister van Binnenlandse Zaken. Als voorzitter werd hij vervangen door de minzame Fred Erdman die er weliswaar in slaagde om de partij tot rust te brengen maar het charisma miste om ze terug op het voorplan te brengen. In 1999 volgde dan een nieuwe klap voor de traditionele partijen met de uitbraak van de zogenaamde dioxinecrisis, waarbij vervuilende dioxines via kippen in de voedselketen waren terecht gekomen. De twee ‘zwarte zondagen’ van 1991 en 1999 toonden duidelijk aan dat de socialisten moeite hadden om hun traditionele achterban te behouden. Pogingen om zich de progressieve kiezer toe te eigenen mislukten of hadden zelfs een averechts effect. Na de verkiezingsnederlaag van 1999 besloot de partij het over een andere boeg te gooien en vroeg de partijleiding aan Patrick Janssens, die als directeur van marktonderzoeksbureau Dimarso en reclamebureau VVL/BBDO al langer een link met de partij had, zich kandidaat te stellen als voorzitter. Met de steun van het partij-apparaat haalde hij het makkelijk. Meteen startte hij een vernieuwingstraject op, het derde van de partij na Doorbraak ‘80 en het Toekomstcontract. Onder impuls van het viermanschap Patrick Janssens, Frank Vandenbroucke, Johan Vandelanotte en Steve Stevaert – die al snel de geuzennaam Teletubbies kregen – werd de zogenaamde Derde Weg, een koers tussen liberalisme en sociaal-democratie, opgezocht. Er werd deze keer niet echter niet gekozen voor een oppositiekuur, maar er werd meteen deelgenomen aan een tot dan in ons land onbekende paarsgroene regeringscombinatie. Om te benadrukken dat de partij wél degelijk een andere weg had gekozen, werd ze in 2001 ook herdoopt tot Socialistische Partij Anders (sp-a). Aanvankelijk was de SP de tweede partij van het land, na de CVP, met resultaten rond de 12%. De vernieuwing onder Karel van Miert zorgde voor een gevoelige groei, waarbij de SP zelfs de CVP bedreigde als grootste partij van het land. Bij de Europese verkiezingen van 1984 werd meer dan 17% behaald. Daarna volgde een geleidelijke daling, eerst vrij bruusk, terug naar 12%, dan verder naar 10% met opnieuw een kleine groei naar 13% bij de federale en regionale verkiezingen van 1995. Daarna volgde echter een nieuwe scherpe daling en zakten de resultaten onder de 10%, waardoor de partij bij de Europese verkiezingen van 1999 zelfs maar de zesde partij was. Nadat ze aanvankelijk groter was dan haar Waalse tegenhanger, moest ze die opnieuw laten voorgaan. Naar het einde van de jaren 1990 overvleugelden de Vlaamse liberalen en kort daarop ook uiterst rechts én de Waalse liberalen de Vlaamse socialisten bij de verkiezingen. |