627/5.2: Campagnes en projecten
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | Raadpleegbaar |
---|---|
Reference code: | 627/5.2 |
Level of description: | deelreeks |
By: | |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Notes: | Biografie: 1. Actoren De provinciale contactdag, die op 3 maart 1990 te Tielt werd georganiseerd, kan gezien worden als het formele begin van het provinciaal secretariaat in West-Vlaanderen. Toch was er al veel langer sprake van een werking die zich niet beperkte tot één gemeente of één natuurgebied en die tot doel had om milieubewuste mensen te verenigen. Drie institutionele actoren spelen een belangrijke rol in de voorgeschiedenis van provinciaal secretariaat: Volkshogeschool de Blankaart, het provinciaal overleg van West-Vlaamse milieuverenigingen en de Duinenwerkgroep van de BNVR/ Natuurreservaten. Daarnaast zijn ook heel wat daadkrachtige figuren cruciaal geweest: Edgard Kesteloot, Paul Kempynck, Paul Houwen, Noël Lievrouw, Peter Bossu, Guido Vandenbroucke, John Van Gompel en nog vele anderen. 2. Volkshogeschool De Blankaart De Volkshogeschool werd ingericht in het Blankaartkasteel. De vijver bij het kasteel werd al in 1724 vermeld. In de jaren 1850 kwamen de vijver en de omliggende gronden in het bezit van de familie de Coninck de Merckem, die besloot om er een kasteel te bouwen. In 1936 kwam het kasteel en de vijver in het bezit van Eliane Verhaeghe en haar man August Kempynck. Vooral haar twee zoons, Paul en Luk, zouden later hun stempel drukken op de verdere gebeurtenissen in de Blankaart. Ook de rol van Edgard Kesteloot, de latere voorzitter van de BNVR, mag niet onderschat worden. In de jaren 1930 en 1940 werden de vijver en het moeras voor veel geld verhuurd aan Franse jagers. Voor anderen was het terrein ten strengste verboden. Edgard Kesteloot was echter sinds de jaren 1940 op de hoogte geraakt van de uitzonderlijke natuurwaarde van het gebied en had die kennis verder gedeeld via zijn netwerk op het KBIN. Hij overtuigde de familie Kempynck om de jacht te stoppen en het gebied open te stellen voor onderzoek en educatie. Tijdens zijn studies had Paul Kempynck de volkshogeschool naar Deens model leren kennen. In 1958, na het overlijden van zijn vader, stelt hij aan zijn moeder voor om van de Blankaart ook zo’n volkshogeschool te maken en het domein in te richten voor natuureducatie. Reeds een jaar later, in mei 1959, gaat Volkshogeschool De Blankaart van start. Het lesprogramma wordt mee opgesteld door Kesteloot. In hetzelfde jaar kwam ook Paul Houwen in dienst als stafmedewerker en lesgever. Hij startte met de cursussen “Mens en Natuur”. Nog in 1959 neemt de familie Kempynck contact op met de BNVR met de bedoeling om het gebied een beschermd statuut als natuurreservaat te geven. De BNVR gaat akkoord om de vijver en het rietmoeras te huren en te beheren. In 1962 wordt Houwen conservator van het gebied. Alhoewel de Volkshogeschool succesvol is, kampt ze met financiële problemen. Al in 1974 ziet ze zich genoodzaakt om alle activiteiten te staken. Om de kosten toch enigszins te dekken, worden de ruimtes van het kasteel verhuurd aan andere verenigingen. De BNVR richt er een secretariaat rond natuur- en milieueducatie in. Paul Houwen komt er in dienst en zet zijn werk als conservator en lesgever gewoon verder. De schuldenput van de familie Kempynck raakt echter niet gedempt. In 1978 wordt de vijver en het rietmoeras verkocht aan de BNVR. De Volkshogeschool wordt in 1981 officieel ontbonden en de familie Kempynck verkoopt het kasteel en de rest van de gronden in 1982 aan de Belgische staat. Het kasteel wordt gerenoveerd en de ruimtes worden tot op vandaag nog steeds verhuurd aan allerlei verenigingen. 3. De Duinenwerkgroep De Duinenwerkgroep werd vermoedelijk in 1978 opgericht binnen de BNVR. De drijvende kracht was de Blankenbergse dierenarts John Van Gompel. Het belangrijkste doel van de werkgroep was om de verloedering van de Belgische kustduinen tegen te gaan. Tot circa 1850 waren de Belgische duinen relatief onaangetast gebleven, maar daarna begon de ontsluiting en verkaveling, ten einde het kusttoerisme te faciliteren. In het begin kon enkel de gegoede klasse het zich veroorloven om af te zakken naar mondaine kuuroorden zoals Oostende. Het interbellum zorgde voor een belangrijke ommekeer, maar vooral vanaf de jaren 1950 ging het hek helemaal van de dam met de ontwikkeling van het massatoerisme. De kustduinen vielen ten prooi aan een niets ontziende verkavelingshonger. In 1987 bleven er van de ruim 5000 ha oorspronkelijke duinen nog ongeveer 2700 ha over. De Duinenwerkgroep probeerde het behoud en het goede beheer van de duinen veilig te stellen tegen de gevaren van verkaveling, waterwinning, landbouw en toerisme. Ze probeerde ook te sensibiliseren: reeds in 1982 organiseerde de werkgroep de studiedag “Welke toekomst voor onze duinen?”. De Duinenwerkgroep speelde een belangrijke rol binnen de provinciale werking in West-Vlaanderen, omdat het reeds in de jaren 1980 verschillende verenigingen en natuurbeschermers bijeen bracht en omdat het ook betrokken was bij verschillende zware en symbolische dossiers, zoals het duinendecreet en de erkenning en bescherming van verschillende belangrijke natuurgebieden, zoals de Westhoekduinen, Ter Yde en de Ijzermonding. De werkgroep werd in 1995 opgeheven en de activiteiten werden overgeheveld naar de Kustwerkgroep van Natuurreservaten. 4. De start van het provinciaal overleg Het initiatief voor het oprichten van een provinciaal overleg van natuur- en milieuverenigingen in West-Vlaanderen ging uit van de BBL. De reden daarvoor was tweeledig. Enerzijds waren er in Antwerpen en Limburg in de jaren 1970 verschillende regionale federaties opgericht. Die federaties lieten lokale verenigingen toe om samen te werken, kennis uit te wisselen en gezamenlijk standpunten in te nemen, waardoor ze efficiënt en daadkrachtig konden werken en zo meer druk konden uitoefenen op het milieubeleid. Anderzijds fungeerde de BBL als koepel voor milieuverenigingen, maar enkel regionale of provinciale vzw’s konden lid worden. De BBL hoopte beide zaken te kunnen bundelen door lokale verenigingen te stimuleren om samen te werken en die samenwerking te bestendigen in de vorm van een vzw die dan lid kon worden. Op 5 december 1979 stuurde de BBL een brief naar verschillende verenigingen in West-Vlaanderen met de vraag of ze bereid waren om dit idee in overweging te nemen . De reacties waren unaniem positief en op 12 januari en 23 februari 1980 werden vergaderingen belegd van het zogenaamde Koördinatie-initiatief. Het eerste werkpunt was het opdelen van West-Vlaanderen in vijf regionale federaties, elk met een coördinator . De bedoeling was dat die federaties elk een vzw zouden oprichten. Het tweede punt was het aanleggen van een lijst met prioritaire milieudossiers die gezamenlijk konden worden bekeken en die aanleiding konden geven tot concrete, gezamenlijke acties. De BBL kon deze initiatieven niet financieel ondersteunen, maar bood wel logistieke steun en stelde een medewerker aan die tijdelijk de opstart kon begeleiden. Het is niet duidelijk of alle federaties effectief van de grond zijn gekomen. Enkel Leefmilieu Westhoek (regio Diksmuide – Westhoek) en Streekfederatie Brugge – Oostkust zijn met zekerheid actief geweest , maar enkele jaren later was de werking zodanig weggedeemsterd dat er een nieuwe poging werd ondernomen voor het oprichten van een provinciaal samenwerkingsverband. De initiatiefnemers waren Noël Lievrouw van De Torenvalk en wellicht ook Georges Pollentier van Werkgroep Leefmilieu Koekelare. Op 15 december 1984 was er een eerste samenkomst . Het doel was een soort doorstart te maken, waarbij dezelfde doelen worden vooropgesteld: ervaringen uitwisselen, actuele milieudossiers bespreken en het ontwikkelen van een gezamenlijke strategie. Daarnaast was er ook een veel concretere aanleiding. Sinds 1979 organiseerden een aantal verenigingen, waaronder De Torenvalk, de Provinciale Dag van de Natuur. De hoop was dat een regelmatig provinciaal overleg de organisatie zou vergemakkelijken en het evenement bekender zou worden. Er werd meteen ook nadrukkelijk gekeken naar de BBL om twee redenen: lokale problemen nationale bekendheid geven en ondersteuning bieden bij grote, complexe en grensoverschrijdende dossiers. De nieuwe start was veelbelovend en ook de BBL sprong mee op de kar door een personeelslid aan te werven die de lokale milieudossiers zou opvolgen. Een tijdlang draaide het overleg goed, maar vanaf 1986 begon de motor weer te sputteren. De reden was dezelfde: de lokale verenigingen alleen konden een dergelijk overlegorgaan niet draaiende houden en hadden vooral geen mensen die zich volledig konden inwerken in de moeilijke en vaak zeer technische milieudossiers. De BBL was niet bereid de volledige logistiek zelf te dragen. Een andere landelijke vereniging zag zijn kans schoon. De BNVR had al een secretariaat geïnstalleerd in De Blankaart (zie hoger). Er werd besloten om iemand aan te werven die zich volledig met de beleidsdossiers kon bezig houden en die het provinciaal overleg kon coördineren en ondersteunen. Het liefst iemand die de dossiers al enigszins kende en thuis was in de West-Vlaamse natuurbeweging. Peter Bossu was hiervoor de geknipte persoon. Hij was al lid van een natuurvereniging in Lichtervelde, kende Paul Houwen en had eerder al deelgenomen aan het provinciaal overleg. In 1987 kwam hij in dienst van Natuurreservaten. 5. Het provinciaal secretariaat van Natuurreservaten Door de tweede staatshervorming in 1980 waren natuurbehoud en bescherming van het leefmilieu regionale materie geworden. Binnen dit nieuwe wettelijke kader kon de Belgische Natuur- en Vogelreservaten (BNVR) subsidies krijgen en veel actiever aan natuurbescherming gaan doen. Daarvoor moest de vereniging worden opgesplitst in een Belgische, een Vlaamse en een Waalse vzw. Respectievelijk BNVR-RNOB, Natuurreservaten en Réserves Naturelles. Om goed te kunnen inspelen op concrete, lokale dossiers, is echter ook een goede kennis van de situatie ter plaatse noodzakelijk. Natuurreservaten had op dat moment nog geen lokale afdelingen en was dus afhankelijk van bestaande verenigingen om invloed te krijgen op lokale dossiers. Die verenigingen verschilden echter enorm in visie, professionaliteit, ervaring e.d.m. In 1990 besloot Natuurreservaten om die lokale natuurverenigingen te versterken en hen te ondersteunen bij lokale dossiers. Lokale verenigingen konden zich gaan associëren met Natuurreservaten of zelfs een volwaardige afdeling worden. De beleidsmatige ondersteuning kon dan verlopen via provinciale secretariaten die overal zouden worden opgericht. In West-Vlaanderen was het grondwerk al gebeurd. Peter Bossu was in feite al sinds 1987 bezig met dat werk, maar kreeg nu ook officieel de titel van provinciaal coördinator. 6. De zware jaren 1990 De jaren 1990 waren een woelige tijd, met veel ups en downs. Ze begonnen in mineur met het onverwachte overlijden van Paul Houwen, maar al snel waren er ook mooie successen, zoals een betere bescherming van de Blankaart en de redding van het natuurreservaat de Ijzermonding. De periode was ook cruciaal voor de wetgeving rond milieu- en natuurbescherming en voor Natuurreservaten zelf. Het was de periode waarin een aantal grote, symbolische dossiers werden behandeld (zie 3.1. Bereik en inhoud) en waarrond verschillende politici zich wilden laten gelden. Het was een periode van grote conflicten met de Boerenbond en het Algemeen Boerensyndicaat over het Mestactieplan. Het was wellicht ook de eerste keer dat de milieubeweging zo actief betrokken werd bij het besluitvormingsproces, onder andere door de doorstroom van belangrijke figuren naar de ministeriële kabinetten. Hugo Abts, de nationale voorzitter, werd medewerker op het kabinet van Vlaams minister van Leefmilieu Theo Kelchtermans en Peter Bossu verliet het provinciaal secretariaat in 1995 om voor minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte te gaan werken. Zijn opvolger was Guido Vandenbroucke. Het wegvallen van Peter Bossu zorgde voor een moeilijk te vullen leemte in de ondersteuning van het provinciaal overleg. Daarnaast dreigden er ook conflicten tussen de verschillende grote milieuverenigingen die elk een provinciale werking wilden opbouwen in West-Vlaanderen. Naast Natuurreservaten waren dat De Wielewaal, CVN, Velt en (in mindere mate) de BBL. De verenigingen die betrokken waren in het provinciaal overleg wilden dit vermijden en besloten om een aparte vzw op te richten, die als belangrijkste doel had om de werking van de verschillende grote en kleine milieuverenigingen op elkaar af te stemmen, vooral op het vlak van communicatie naar de pers en contacten met het beleid. In 1996 werd de vzw Westvlaamse Milieufederatie (WMF) opgericht om die taak op zich te nemen. Daarnaast richtte de WMF zich op de doorstroming van informatie over het milieubeleid tussen alle niveaus. Het secretariaat van het WMF bleef nog enige tijd op de Blankaart, verhuisde daarna naar het secretariaat van De Torenvalk en betrok in 2009 een eigen secretariaat in Brugge. 7. De fusie met De Wielewaal en het einde van de provinciale secretariaten In 2001 kwam het tot een fusie tussen BNVR/ Natuurreservaten en De Wielewaal. Beide verenigingen waren doorheen de jaren meer en meer op elkaar gaan lijken en ook het ledenbestand overlapte grotendeels. Natuurpunt, de nieuwe vereniging, nam in eerste instantie de bestaande structuren over, inclusief de provinciale secretariaten. Door de schaalvergroting was het echter niet zo handig meer om grote provinciale koepels te onderhouden. Daarnaast bestondern er binnen West-Vlaanderen ook al sterke regionale verenigingen, die een koepelfunctie hadden . In de jaren na de fusie werden een groot deel van die bestaande regionale verenigingen in Natuurpunt opgenomen, waardoor de meerwaarde van een provinciaal secretariaat steeds minder werd. Reeds op 18 december 2008 werd de vzw Natuurreservaten West-Vlaanderen ontbonden. De Blankaart is nu het secretariaat van de regionale koepel Natuurpunt De Bron. |
---|