640/006: Verhandelingen uit 3e en 4e studiejaar aan de Stedelijke Middelbare Handelsschool voor juffrouwen
Saved in:
Raadpleegbaarheid: | raadpleegbaar |
---|---|
Reference code: | 640/006 |
Level of description: | bestanddeel |
By: | |
Date: | 1943-1944 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Date: | 1943-1944 |
---|---|
Physical description: | [1 omslag] |
Notes: | Biografie: Janine De Rop werd geboren op 26 oktober 1927 en groeide op in de Groendreef. Ze groeide op in een socialistisch milieu met ouders die lid waren van de BWP. Haar vader, Louis De Rop, was kraanman in de Gentse haven en haar moeder, Fernande Van de Waerhede, was een tijdlang gerante van een Coop-winkel. Nadat Janine op tweejarige leeftijd getroffen werd door het poliovirus, kinderverlamming zoals het in de volksmond heette, primeerde de zorg voor haar. Al voor 1940 was Janine lid van de Socialistische Arbeidersjeugd en daarnaast een knappe leerlinge aan de stedelijke handelsschool voor meisjes aan de Coupure. De Tweede Wereldoorlog was ondertussen uitgebroken en het tragische arbeidsongeval van haar vader op 2 november 1942 liet een onuitwisbare stempel na. Meer dan ooit nam Fernande de opvoeding en de strijd voor maatschappelijke integratie van haar dochter in handen. Alleen, maar merkwaardig genoeg ook gesteund en beïnvloed door de uit Nederland afkomstige predikant Boto Ganzevoort, de voorganger van de protestantse kerk in Gent. Eerst en vooral moest Janine goed afstuderen aan de handelsschool, dit deed ze met glans, haar literaire opstellen werden steeds zeer hoog gequoteerd. Janine kon haar literaire talenten verder ontplooien in de rangen van de Socialistische Jeugd waar ze zich met hart en ziel engageerde na de bevrijding in september 1944. Janine ontmoette er Yvonne de Man (1894-1981), schrijfster en zus van Hendrik de Man (1885-1953), waarmee ze vaak correspondeerde over persoonlijke problemen en met vragen om raad. Janine stuurde haar al haar manuscripten door, nog voor ze sprak met een uitgever. Met haar teksten drong ze ook door tot het partijdagblad Vooruit. Haar eerste grote artikel Onze Jeugd verscheen op 4 oktober 1948 in de rubriek ’t Jonge Volk. Na haar afstuderen aan de stedelijke handelsschool, vond Janine werk in de boekhouding en de administratie bij de middelgrote katoenspinnerij en weverij P. Renson tot de zomer van 1953, want door bemiddeling van haar jeugdleiders Julien Van Nevele (1909-1989) en Miele Beys (1906-1980) kreeg ze werk bij het administratieve team in het gemengde pers- en drukkersbedrijf van de samenwerkende maatschappij Het Licht, waar de partijkrant Vooruit werd geschreven en gedrukt. Vaak werd haar gevraagd om stukken voor de krant te schrijven, maar altijd buiten het aura van de rokerige redactieruimte waar de ‘echte’ journalisten werkten. Omdat zij een vrouw was, gingen ze vaak over planten verzorgen, keukenproblemen of huisinrichting, maar de artikels waren zo goed dat ook vrouwenbladen als Libelle, Rosita of De Stem der Vrouw om haar medewerking vroegen. Daarnaast schreef ze ook over literatuur en theater voor de rubriek Geestesleven in de Vooruit. Zeldzame keren schreef ze een echt politiek stuk, zoals de Open brief aan mijn dokter dat ze schreef naar aanleiding van een nieuwe actie van de dokterssyndicaten. Vanuit haar eerste verliefdheid in de jeugdbeweging en denkt Janine na over de plaats van sexualiteit in het leven van jongeren. In het najaar van 1952 informeert ze bij de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming (NVSH) voor lidmaatschap en een abonnement op hun tijdschrift “Verstandig Ouderschap”. Een jaar later is ze lid van de Antwerpse afdeling en krijgt ze ook hun Mededelingsblad toegestuurd. Janine neemt ook het voortouw om in een jongerengroep voor jonge socialistische mensen tussen 21 en 30 jaar voordrachten te houden over het sexueel probleem en zo rijpt het idee om een kern van NVSH te vormen in Gent. Op 16 mei 1955 komt vanuit de Antwerpse afdeling een dankwoord dat Janine het secretariaat van de nieuwe afdeling “VSH-Afdeling Vlaanderen” op zich neemt. Ze legt innig contacten om een bestuur en kern te kunnen vormen voor de verdere uitbouw van de afdeling. Enkele maanden later vraagt ze of iemand anders het praktische werk kan overnemen, want ze is voorzitster van de Jongsocialisten, redactiesecretaresse en hoofdredactrice van “Jeugd” en schrijft ze 4 kolommen vrouwenrubrieken voor ons weekblad. En is ze verloofd met een kunstschilder ‘waar ze ook veel werk mee heeft door zijn eigenaardige toeren’. Op 7 februari 1957 excuseert Janine zich bij de afdeling Antwerpen voor het terugzenden van het materiaal en laat ze weten dat het door de toestanden thuis onmogelijk is iets te doen voor gelijk welke beweging. In tussentijd verhuisde het gezin De Rop naar een sociale woning op het Weerstandsplein in de Heldenhuldewijk, tegenwoordig beter bekend als het eiland Malem. Predikant Boto Ganzevoort bleef er regelmatig op bezoek komen. Soms bracht hij zijn zoon mee, de flamboyante eeuwige student en plastisch kunstenaar Wybrand (Gent 31 mei 1930). Ze trouwden op 4 januari 1956, Wybrand verdween en zeven maanden later, op 29 juli 1956, werd Anna Eline Ganzevoort geboren. Ondertussen bleef Janine militeren bij de Jongsocialisten, waarbij een van haar laatste en meest opvallende acties was de uitgave van een bijzonder nummer van De Nieuwe Weg, maandblad der Jongsocialisten in april 1959, opgesteld samen met haar vrienden Piet De Buyser en Piet Frantzen en volledig gewijd aan Hendrik de Man. Op 23 augustus 1960 werd het huwelijk officieel ontbonden, maar Janine bleef nog enkele jaren haar artikels ondertekenen met J. Ganzevoort-De Rop. Ze hield aan het huwelijk wel enkele Nederlandse vrienden over, die levenslang met haar bleven corresponderen. Janine De Rop publiceerde tussen 1960 en 1970 verschillende novellen, kortverhalen en drie romans. Haar twee eerste romans, De Wachttijd en De Traditie, kenden een ongewoon groot succes. Er werden respectievelijk 135.000 en 85.000 exemplaren van verkocht. De weerklank en verkoop waren vooral groot in Nederland. De zeer hoge oplage viel deels toe te schrijven aan het grote aantal abonnementen waarover de Arbeiderspers in het toen nog sterk verzuilde Nederland beschikte. Maar ook de recensies in de kranten waren zeer lovend, van de grote nationale kwaliteitskranten tot de vele regionale dagbladen. In Vlaanderen werd Janine vooral lokaal gelauwerd. Ze kreeg de Literaire Prijs van de Stad Gent en tweemaal de Oost-Vlaamse Provinciale Prijs voor Letterkunde. Dankzij de royalty’s voor haar eerste twee romans kon Janine in een aangename en voor haar aangepaste woning trekken in de Pinksterbloemstraat, een prachtige, rustige plek in Mariakerke, waar ze samen woonde met haar moeder Fernande, haar opgroeiende dochter Anne en altijd minstens één kat. Haar derde roman De Rechter en de Beul werd sterk bepaald door haar poliohandicap. De directe aanleiding was het zogenaamde Softenonproces – een jonge moeder werd vrijgesproken nadat ze ‘euthanasie’ had gepleegd op haar baby die zwaar misvormd was als gevolg van het geneesmiddel Softenon dat de moeder tijdens de zwangerschap had genomen. Janine De Rop plaatste de problematiek in de nazitijd en dat was een delicate keuze. De Arbeiderspers, de uitgeverij van haar twee eerdere succesromans, vond het onderwerp te controversieel. Na lang aarzelen was Nijgh & Van Ditmar bereid het boek uit te geven. De oplage werd beperkt tot 3000 exemplaren en het boek geraakte maar moeilijk verkocht. De tijd was duidelijk nog niet rijp voor een open debat over euthanasie. Beïnvloed door de vele discussies na de zelfgekozen dood van Hugo Claus in 2008 maakten Guy Cassiers, Erwin Jans en dr. Marc Cosyns toen een toneelbewerking van De Rechter en de Beul. Het stuk werd als een productie van het Toneelhuis in een regie van Guy Cassiers opgevoerd in de Antwerpse zaal Monty begin februari 2009, telkens met een debat achteraf. De Rop zelf nam eraan deel, ook al was dat voor haar op fysiek en psychisch vlak een nachtmerrie. In de brochure die ter gelegenheid van de opvoering werd uitgegeven, schreef ze open en bitter over haar moeizame strijd en over het onbegrip dat zij telkens weer ervaarde als gehandicapte sinds zij als tweejarig meisje met verlamde benen de strijd was aangegaan om maatschappelijk volwaardig te functioneren. In 1972 leert ze Jaak De Boever (Gent, 1938) kennen, die met NV Boekenfonds Marnix een fraaie boekenzaak in het Gentse stadscentrum en een wetenschappelijke boekhandel had, die in alle universiteiten klanten zocht. Jaak en ‘de Marnix’ zorgden voor een keerpunt in Janines leven. Bij haar geliefde krant Vooruit vocht een kleine kern jonge journalisten weliswaar tegen de mufheid die een partijkrant typeert, maar de kans dat een kritischer en toch socialistische pers zou kunnen overleven, werd alsmaar kleiner. Boos en opstandig maar ook uitgedaagd door nieuwe opportuniteiten gaf Janine in 1974 haar ontslag bij Het Licht en werd ze het zakelijke manusje-van-alles in de Marnixboekhandel. Ze schreef nog columns voor het communistische blad De Rode Vaan van oktober 1977 tot augustus 1978. Bij de heropening van de Marnix in de Gentse Nederkouter in 1991, brak voor Janine weldra de pensioenleeftijd aan. Zij keek er verschrikkelijk tegenop, maar de toenemende pijn en het fysieke ongemak verplichtten haar tot meer rust. Haar laatste novelle schreef ze in 1995, kort na het overlijden van haar moeder, met de titel Lamento, geïnspireerd door de Lamento d’Arianna van Monteverdi. Ze werd niet gepubliceerd maar kreeg wel openbaarheid door een lezing in het programma De Zolder op woensdag van het Arca Theater op 14 februari 1996. Een grote, vierde roman bleef als onafgewerkt manuscript liggen. Testament was de laatste titel die Janine eraan gaf. Op 2 december 2014 stierf Janine De Rop. |