af002599: Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid - Vormingswerk
Affiche uitgegeven in 1983 door de Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid (CSC) - Vormingswerk. Afbeelding: tekening van een vuist dat standbeelden vernielt. Tekst recto: CENTRALE VOOR SOCIALISTISCH CULTUURBELEID - VORMINGSWERK. V.U. FREDDY VAN DEN BOSSCHE - KEIZERSLAAN 13 - 1000 BRUSSEL. V...
Saved in:
Reference code: | af002599 |
---|---|
By: | , , |
Type: | affiche |
Date: | 1983 |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Summary: | Affiche uitgegeven in 1983 door de Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid (CSC) - Vormingswerk.
Afbeelding: tekening van een vuist dat standbeelden vernielt.
Tekst recto: CENTRALE VOOR SOCIALISTISCH CULTUURBELEID - VORMINGSWERK. V.U. FREDDY VAN DEN BOSSCHE - KEIZERSLAAN 13 - 1000 BRUSSEL. VRIJ VAN ZEGEL ART. 198/6.
Tekst verso: GEMEENTELIJK AKTIEPLATFORM. CULTUURBELEID TEN DIENSTE VAN DE BEVOLKING. In een modern gemeentelijk welzijnsbeleid neemt het «cultuurluik» een belangrijke plaats in. Via een eigentijds cultuurbeleid wordt immers mede de basis gelegd om de burger tot een volwaardige maatschappelijke participatie aan te zetten. — Als element van welzijnsbeleid moet het een antwoord geven op de toenemende vervreemding van de mens, die zich met zijn relatieve materiële welvaart hoe langer hoe minder gelukkig voelt. Vooral in de huidige krisissfeer waarin men alom over inleveren en besparen spreekt. — Gekaderd in een politiek van voortdurende vorming moet het gericht zijn op persoonlijkheidsvorming in funktie van de algemeen maatschappelijke problemen. Het moet daarbij een zinvolle vrijtijdsbesteding in de hand werken die iedere mens kans biedt om zijn scheppingsdrang te bevredigen. Het kreatief bezig zijn moet in de woonomgeving, de arbeidskring en in de vrijetijdssector aktief worden gestimuleerd. — Gericht op een verdere demokratisering van de samenleving, moet het cultuurbeleid uitgebouwd worden rond overdracht en aktief hanteren van de demokratische spelregels en gericht zijn oip [sic] het leven in demokratische strukturen. Teneinde deze doelstellingen te realiseren moeten de beschikbare middelen in konkrete beleidsprioriteiten ingekaderd worden: — het cultuurbeleid mag niet beperkt worden tot toelevering aan het private en verzuilde privé-initiatief. Ondersteuning van wat gebeurt in bepaalde groepen of strekkingen kan slechts indien deze initiatieven gericht zijn op de gehele bevolking en zich kaderen in de genomen beleidsopties. Pluralistische gemeenschapsinitiatieven dienen bevorderd te worden. — er dienen waarborgen op deelname voor iedereen gegeven, ook voor de niet-georganiseerden. De wet van 16 juli 1973 betreffende het cultuurpact moet in de praktijk van het gemeentelijk cultuurbeleid een vertrekbasis worden in plaats van een defensief wapen voor minderheden. De overheid dient zich trouwens te onthouden van om het even welke inhoudelijke diskriminatie of favoritisme. — de uitgaven op het vlak van cultuur moeten uit de fakultatieve sfeer worden gehaald voor zover zij zich niet beperken tot toelagen aan private belangengroepen. Iedere verspilling of dubbel gebruik moet vermeden worden via een planmatige besteding. Dit kan vaak tot aanzienlijke besparingen leiden. — de nood aan socio-kulturele infrastruktuur dient planmatig en in koördinatie met de uitbouw van andere overheidsinfrastruktuur te gebeuren. Het inzetten van personeel en voorzien van de nodige werkingskosten zijn daarbij onontbeerlijk. — het beleid moet een duidelijke herverdeling van het geestelijk gemeenschapsbezit nastreven door voorrang te geven aan individuen en groepen die in een maatschappelijke achterstandsituatie verkeren. Dit beleid moet emancipatorisch gericht zijn. Cultuurdemokratisering betekent veel meer dan het populariseren van een aantal – elitaire – cultuurgoederen en het organiseren van de bedeling ervan. CULTURELE INFRASTRUKTUUR STUWKRACHT VOOR EEN DYNAMISCH BELEID. Tot de gemeentelijke culturele infrastruktuur behoren alle materiële voorzieningen die de culturele werking ondersteunen of mogelijk maken: van een eenvoudig vergaderlokaal tot een heus cultureel centrum. Culturele infrastruktuur is dus geen doel op zich, wel een middel om het cultureel werk mogelijk te maken. In het beleid moet dit uitgangspunt de basis vormen. Bij de uitbouw en het beheer staan volgende twee principes centraal: het verantwoord besteden van de gemeenschapsgelden en het pluralistisch karakter. — Verantwoorde besteding van gemeenschapsgelden: met onbruikbare, prestigieuze en onbetaalbare cultuurpaleizen is niemand gediend. Daarom moet gekozen worden voor voorzieningen op kleinere schaal, die – waar mogelijk en gewenst – zoveel mogelijk over de diverse wijken en buurten moeten gespreid worden. Kleinschalige infrastruktuur kan men ook planmatiger in de tijd spreiden. Via overleg en planning kan de huidige politiek van verspilling en versnippering omgebogen worden door de diverse overheidsinfrastruktuur (scholen, administratie, sport en cultuur) gezamenlijk te plannen en uit te voeren en voor diverse doeleinden te laten gebruiken. Niet alleen voor wat betreft bouwkosten, maar vooral op het vlak van werkingskosten kunnen aldus zeer aanzienlijke besparingen gerealiseerd worden. — De overheid moet het pluralistisch karakter qua beheer en werking waarborgen. In geen geval mag het mogelijk zijn om een bepaalde levensbeschouwelijke en/of ideologische visie te doen primeren. Er mag evenmin enige vorm van censuur uitgeoefend worden, noch naar de inhoud noch naar de organisator. Deze waarborg kan best gegeven worden indien de overheid autonoom instaat voor de realisatie en het beheer van de infrastruktuur. Wel moeten alle gebruikers van de diverse ideologische en filosofische strekkingen evenals de niet-verbonden of georganiseerde gebruikers inspraak en advies kunnen geven. De optimale bruikbaarheid kan slechts bereikt worden indien de nodige voorzieningen voor de werking aanwezig zijn. Op langere termijn is de kostprijs voor een goede werking veel belangrijker dan de kosten van oprichting. HET CULTUREEL CENTRUM. Een cultureel centrum moet komfortabel en funktioneel zijn, aangepast aan de behoeften van de plaatselijke gemeenschap. De architekturale vormgeving moet passen in de omgeving. Daar het gebouw over 10 jaar, maar ook over 20 jaar nog steeds aangepast moet zijn aan de dan levende plaatselijke gemeenschap moet het vooral flexibel opgevat worden, zodat men de indeling ervan zonder al te veel kosten kan veranderen en aanpassen. Een groot aantal ruimten zullen voor polyvalent gebruik ingericht moeten worden. Het moet volledig en gemakkelijk toegankelijk zijn voor gehandicapten en bejaarden, en toegankelijk zijn op de dagen en uren dat de bevolking vrije tijd heeft. In funktie van de behoeften moeten volgende ruimten voorzien worden: — openbare bibliotheek (met mediatheek, diskotheek, enz...). — teaterruimten — vergader- en ontmoetingsruimte (vormingswerk, kreatieve ontspanning, vrijetijdsbesteding); — polyvalente zalen; — cafetaria. De kombinatie met sportvoorzieningen is vooral voor kleinere streek- en wijkcentra aan te bevelen. (In grotere kernen loopt men het risiko onpersoonlijke mastodontkomplexen op te zetten.) Er dient wel vermeden dat de sport de overige aktiviteiten overvleugelt. Dit is vooral met kompetitiesport te vrezen. De kombinatie met een jeugdcentrum is niet noodzakelijk. Meestal is de uitbouw van een specifiek gebouw of gebouwenkomplex aan te bevelen. Niettemin moet de jeugd steeds voldoende ruimte krijgen in elk cultureel centrum, waar zij zich vrij moet kunnen bewegen en welkom is. Een belangrijke opdracht voor een gemeentebestuur is te zorgen voor de toegankelijkheid van de socio-kulturele infrastruktuur. Dit betekent dat het exclusief gebruik voor partikuliere verenigingen of groepen tot een minimum moet beperkt worden. Deze opdracht moet ook gelden t.a.v. musea, teaters, opera enz. In afwachting van de realisatie van specifieke culturele infrastruktuur is het aan te bevelen over te gaan tot het openstellen en ombouwen van bijvoorbeeld gemeentelijke schoolgebouwen tot bruikbare culturele infrastruktuur. In kleinere gemeenten (of deelgemeenten) zou men de vergaderzaal van het (eventueel vroegere) gemeentehuis dienen ter beschikking stellen. Zeker indien niet alle strekkingen over eigen infrastruktuur beschikken. DE GEMEENTELIJKE OPENBARE BIBLIOTHEEK. Uitgaande van de gedachte dat de openbare bibliotheek, uitgebreid met diskotheek, diatheek enz. een onmisbaar en centraal element is in het gemeentelijk cultuurbeleid moeten overeenkomstig de voorzieningen van het bibliotheekdecreet, in iedere gemeente openbare bibliotheken opgericht worden. Ook hier moet decentralisatie op basis van de deelgemeenten via de nodige buurt- en wijkfilialen centraal staan. Dit veronderstelt een planmatige aanpak en een duidelijke timing om de financiële middelen vrij te maken. De bevolking moet aktief betrokken worden bij de bibliotheekwerking via aangepaste inspraakstrukturen. Het uitbouwen van een gemeentelijke openbare bibliotheek veronderstelt verder: — promotiepolitiek bij de bevolking en de jeugd in het bijzonder; — uitbouw van een jeugdafdeling; — evenwichtige en verdraagzame uitbouw van de boekenkollektie; — organisatie van literaire evenementen. SERVICE-CENTRUM. In het kader van een modern gemeentebeleid is van een loutere subsidiëringspolitiek niet veel te verwachten. Over het algemeen worden een aantal relatief kleine bedragen over een zo groot aantal groepen en verenigingen gespreid, dat eigenlijk niemand er mee geholpen is, terwijl de gemeente weinig of geen resultaten ziet van haar investeringen. Veel meer resultaat is te halen uit de oprichting van een cultureel service-centrum, waar alle verenigingen en gebruikers terecht kunnen voor informatie, advies en service. Uiteraard moet een service-centrum verbonden zijn met de werking van het cultureel centrum, waar dit bestaat. De uitgebreidheid van een cultureel service-centrum zal zeker afhangen van de financiële middelen die ter beschikking staan. Een greep uit een service-pakket: — info-centrum: dokumentatiedienst; — publiceren van een informatieblad, cultuur- en sportkalender, ... — dienstverlening: uitvoeren van stencileerwerk, verzending van uitnodigingen enz. — aankopen en ter beschikking stellen van technisch materiaal: dia- en filmprojektor, lichtinstallatie, bandopnemers, luidsprekers, tentoonstellingspanelen, didaktisch materiaal; — uitbouw instrumentenfonds. In de dienstverlening moet iedere vorm van monopolisatie belet worden door het opstellen van beperkende gebruikscriteria of vaststellen van een progressieve kostprijs bij meermaals gebruik. MUSEUMBELEID. In het verleden werd de opvatting over de rol en werking van musea al te veel door en voor een sociale en culturele elite bepaald. Uitgaande van de idee dat een museum een publieke instelling is, moet zij zich meer gaan toeleggen op haar publiekgerichte taak. Daarbij dient vertrokken te worden van eigentijdse technieken en frisse pedagogische en didaktische inzichten. Naast een fundamentele mentaliteitswijziging in de musea zelf. In de relatie museum-publiek moet het publiek een aktievere rol kunnen vervullen, waarbij men die groepen die men moeilijk naar een museum krijgt, moet trachten te motiveren door hen te benaderen op het technische, historale, regionale of folkloristische vlak. Dit veronderstelt uiteraard dat de overheid een nieuw museumbeleid moet voeren waarin de opvoedende taak een even belangrijke rol krijgt te spelen als de bewaring en het wetenschappelijk onderzoek. Dit houdt in dat aangepaste edukatieve diensten worden uitgewerkt, die moeten instaan voor animatie en begeleiding. GEEN BAKSTENEN ALLEEN. Culturele infrastruktuur alleen volstaat niet. Er moet personeel komen, er stellen zich vragen naar beheer en werking. Het is belangrijk terzake enkele basisprincipes aan te geven: — Beheer van culturele infrastruktuur: De gemeentelijke overheden moeten de gebruikersgroeperingen en de ideologische en filosofische strekkingen volgens een billijke demokratische vertegenwoordiging met mede beslissende of adviserende stem bij het beheer van de culturele instellingen betrekken (cultuurpact). — Als socialisten blijven wij opteren voor zuiver gemeentelijk beheer en verzetten wij ons met klem tegen v.z.w.-privatisering. Er moet geijverd worden om de bestaande v.z.w.'s opnieuw onder demokratisch toezicht te brengen. — bij verhuring van gemeentelijke lokalen mag geen huurovereenkomst gesloten worden voor een periode die langer loopt dan de termijn van de gemeenteraad. — principieel moet iedere strekking vertegenwoordigd zijn in het beheers- of bestuurorgaaan, eventueel met raadgevende stem. — geen enkele strekking mag in een bestuurs- of beheersorgaan de meerderheid van mandaten toegewezen krijgen als ze in het overeenkomstig rechtstreeks en publiek verkozen orgaan geen meerderheid heeft. — Gebruik culturele infrastruktuur. Elke culturele vereniging of organisatie moet de culturele infrastruktuur kunnen gebruiken, die beheerd wordt onder het gezag van de gemeentelijke overheid en zich door de aard en het statuut tot dit gebruik lenen. — Iedere gemeente moet zich de initiatiefplicht stellen om tenminste één (aangepaste) culturele overheidsinfrastruktuur te realiseren, die ten dienste staat van alle gebruikers en strekkingen. — De regels tot vaststelling van de gebruiksvoorwaarden van culturele infrastruktuur mogen enkel betrekking hebben op de eigen materiële kenmerken ervan en geen enkele beperking inhouden op het vlak van ideologische en/of filosofische overtuiging. Het verbod van 'politieke' aktiviteiten of het uitsluiten van 'politieke groeperingen' is niet alleen een overtreding van het cultuurpact, maar bovendien een grove schending van het grondwettelijk rechtsbeginsel dat preventief optreden en sanktioneren uit den boze is. — Er dienen maatregelen getroffen om culturele minderheden garanties te bieden om gebruik te maken van de culturele infrastruktuur, evengoed als om hen bij het beheer en de werking te betrekken. — Personeel in culturele instellingen. De culturele ambten in alle openbare instellingen, besturen en diensten moeten evenwichtig worden verdeeld tussen de verschillende representatieve strekkingen met voorkoming van ieder monopolie of onrechtmatig overwicht van een strekking. Cultuurfunktionarissen hebben de deontologische plicht zich te onthouden van favoritisme of inhoudelijke bemoeiing met wat private verenigingen doen. INSPRAAK... BASIS VAN EEN DEMOKRATISCH BELEID. Het gemeentebestuur moet de bevolking betrekken bij de planning, de uitvoering en de evaluatie van het beleid. De gemeente is immers de beste leerschool voor de demokratie. Het gemeentebestuur dient daartoe een open klimaat te scheppen, zodat de bevolking zich aangespoord voelt om deel te nemen aan het beleid. — De direkte dialoog met de bevolking moet voortdurend in het beleid ingebouwd worden. Deelname aan het beleid mag in geen geval een vrijblijvende aangelegenheid zijn: 'inspraak zonder afspraak is kletspraat.' Inspraak moet zowel met de georganiseerde als de niet-georganiseerde burger gebeuren. Verschillende formules kunnen 'uitgeprobeerd' worden om deze demokratisering te bereiken: dorps-, buurt- en wijkraden, werkgroepen, hoorzittingen, kommissies, ... Er hoeft niet noodzakelijk met streng gestruktureerde adviesraden gewerkt te worden. — Demokratische strukturen moeten aan alle groepen en strekkingen deelname waarborgen. Dit mag echter niet leiden tot het uithollen van de beslissingsbevoegdheid van de gemeentelijke overheid. Inspraakorganen mogen geen parallelle gemeenteraden worden. Evenmin mag deelname leiden tot 'belangenverdediging' van het verzuild verenigingsleven. Het gemeentebestuur heeft een informatieplicht t.o.v. de burger: — In wetteksten en/of gemeentelijke reglementen moet de burger het recht op de breedst mogelijke informatie gewaarborgd worden. — Objektiviteit en toegankelijkheid vormen hier ontegensprekelijk de sleutelbegrippen. Deelname van de bevolking moet de basis vormen van een demokratische en soepele planning. Cultuurplanning. De gemeentelijke planning moet aansluiten bij de regionale en nationale planning om verspilling van mensen en middelen tegen te gaan. De gemeente zal zelf aktief aan planning doen door: — het opstellen van een inventaris van haar mogelijkheden en behoeften, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek; — een keuze te maken tussen deze behoeften en een aantal prioriteiten vast te leggen in een meerjarenplan (minimum 6 jaar); — de jaarlijkse begrotingen te hanteren als een instrument ter uitvoering van dit meerjarenplan. De cultuurplanning moet een wezenlijk deel vormen van de algemene planning, zowel op het vlak van infrastruktuur, personeel, dienstverlening als in een aantal specifieke elementen. Adviesraden in vraag. De adviesraden zoals die vandaag werken zijn zeker geen ideale middelen om bovenvermelde basisbeginselen te realiseren: — zij hebben niet zozeer de bedoeling, en zeker niet het effekt, bij te dragen tot de demokratisering van het gemeentebeleid. — zij bieden aan een bevoorrechte kategorie burgers (afgevaardigden van organisaties, 'gekleurde' deskundigen) de mogelijkheid om 'hun' advies te geven binnen zeer beperkte gebieden van het beleid. De niet-georganiseerde burger wordt weining of niet betrokken. — de representativiteit is meestal ver te zoeken, vooral op het vlak van samenstelling van besturen en delegaties. — de werking wordt beperkt tot belangenverdediging (cfr. subsidiëring) van de eigen vereniging of groep. — de hanteerbaarheid van de strak georganiseerde decreet-raden is minimaal, vooral in middelgrote en grote gemeenten. Er zal duidelijk veel moeten veranderen om de geloofwaardigheid van de bestaande adviesraden te verbeteren. Het recht der minderheden. De gemeentelijke overheid moet volgens het cultuurpact de gebruikers en alle ideologische en filosofische strekkingen betrekken bij de voorheffing en de uitvoering van het cultuurbeleid via bestaande of op te richten inspraak- en adviesorganen. — De lokale overheid kan om het even welk 'passend' orgaan oprichten, maar dit zal – wat samenstelling betreft – moeten beantwoorden aan het cultuurpact. — Er kan uiteraard een culturele raad, volgens het decreet op de 'Raden voor Cultuur en Culturele vrijetijdsbesteding' worden opgericht, die door de nationale overheid kan erkend worden. — In principe volstaat één enkel cultureel adviesorgaan. Er kunnen ook meerdere (sektoriële) raden worden opgericht. — Alle representatieve minderheidsstrekkingen (en zeker deze die in de gemeenteraad terug te vinden zijn) moeten in het bestuur worden opgenomen, ongeacht het verkiezingssysteem dat men voorop stelt. Naar aanleiding van de vernieuwing van de gemeentelijke adviesraden in 1982 moet vanuit socialistische hoek dit recht op vertegenwoordiging overal opgeëist worden en, indien nodig, gemotiveerde klacht ingediend worden bij de cultuurpactcommissie. SUBSIDIEREN TEN BATE VAN DE BEVOLKING. Verhouding overheid - partikulier initiatief. Het voeren van een demokratiserend cultuurbeleid is in de eerste plaats een taak van de overheid. De overheid kan uiteraard beslissen om bepaalde taken aan het partikulier initiatief toe te bedelen. Op voorwaarde echter dat deze taken kaderen in het door de overheid uitgestippelde beleid enerzijds en anderzijds vervat worden in een wederzijdse verbintenis. De voorkeur moet daarbij gaan naar maatschappelijke initiatieven, gegroeid uit de plaatselijke gemeenschap, eerder dan naar het korporatistisch verenigingsleven. Subsidiëring mag dus zeker geen vrijblijvende en ongelimiteerde eenrichtsinggeldstroom zijn van de overheid naar private organisaties en verenigingen. Het aksent van de culturele begeleiding door de overheid moet liggen op het zo voordelig mogelijk ter beschikking stellen van een noodzakelijke infrastruktuur, diensten en service voor alle leden en groepen van de lokale gemeenschap. Deze zijn immers beter gediend met deze dienstverlening (cfr. service-centrum) dan door het toekennen van financiële subsidies. Op termijn zou de culturele sektor dienen gestruktureerd te worden als een netwerk van plaatselijke edukatieve centra waarin de materiële (culturele infrastruktuur), menselijke en organisatorische (gemeenschapsinitiatieven, partikulier verenigingsleven) mogelijkheden in een planmatig en soepel geheel funktioneren. Subsidiëring. Indien de overheid beslist om in haar beleid het verlenen van subsidies in te bouwen, moet zij haar subsidiëringspolitiek toekomstgericht uitbouwen. Dit betekent dat een gemeentebestuur niet langer Sinterklaas hoeft te spelen, maar voorwaarden dient te verbinden aan zijn betoelagingspolitiek. Niet in het minst om de besteding van gemeenschapsgelden terdege te verantwoorden. — De gehanteerde subsidiëringskriteria moeten het algemeen belang beogen en niet het korporatistisch belang van bepaalde verenigingen of werksoorten. — Het subsidiëringsreglement moet tot stand komen in overleg met de gebruikers maar met de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid bij de gemeentelijke overheid. — Er dienen duidelijke poitieke beleidskeuzen gemaakt te worden t.a.v. de diverse werksoorten. Werksoorten die nog niet voldoende aan bod komen dienen gestimuleerd te worden. — De basissubsidie moet voldoende hoog liggen om kleine verenigingen te beschermen tegen de zuigkracht van de groteren, die gemakkelijker op 'objektieve' werkingskriteria kunnen inspelen. — De diverse door de gemeente verstrekte diensten en tegemoetkomingen moeten verrekend worden in de subsidies. Zeker indien deze niet in eenzelfde mate ter beschikking worden gesteld van alle geïnteresseerden. Deze vormen van onrechtstreekse subsidiëring mogen evenmin diskriminerend verleend of geweigerd worden. — Het is noodzakelijk om in het reglement ook een kwalitatieve groeitendens in te bouwen: het afzonderen van een krediet voor bijwonen en/of organiseren van kadervorming kan hierbij een bijdrage leveren. — De vrijstelling van gemeentetaksen voor alle aktiviteiten gericht op de culturele ontplooiing is evengoed een vorm van – onrechtstreekse – subsidiëring. — Bij ontstentenis van regels moeten de toelagen op naam en in de begroting worden ingeschreven. — Er mogen geen diskriminerende subsidiëringskriteria worden opgenomen of bepalingen die de eigenheid van organisaties aantasten. De aanwending van verschillende normen voor verenigingen met gelijkwaardige aktiviteiten vormt een feitelijke diskriminatie. Dit is ook het geval met het selektief weigeren van subsidies aan bepaalde verenigingen of strekkingen. BEVORDEREN VAN DE ARTISTIEKE KREATIVIEIT. Cultuurbeleid mag zich niet beperken tot het populariseren van een aantal 'elitaire' cultuurgoederen, maar moet een aktief beleid voeren om de kreativiteit van alle burgers tot ontplooiing te laten komen: — Groeperingen en spontane initiatieven die aktiviteit en kreativiteit tot doel hebben dienen gestimuleerd te worden; — In zijn artistieke kreativiteit moet de mens zijn vrijheid ten volle kunnen beleven. Het kreatief bezig zijn moet alle mensen in staat stellen, hun behoeften en verzuchtingen zelf tot uitdrukking te brengen; — Op artistiek vlak moeten het stimuleren van de expressieve mogelijkheden op de voorgrond staan en de kommerciële invloed worden tegengegaan (doorbreken van privé-monopolies op gebied van cultuurspreiding). Zowel de verbale, lichamelijke, manuele als muzikale expressie dienen ten volle aan bod te komen: — Het stimuleren van de verbale expressie zal vooral nagestreefd worden door aansluiting te zoeken met levende volkscultuur (poppenkast, amateuristische kunstbeoefening) om de participatie te bevorderen. De nodige aandacht zal tevens gegeven worden aan het stimuleren van kinderteater en minder verspreide werkvormen. Uiteraard zal het kontakt met professionele kunstvormen (toneel, kabaret, enz...) gedemokratiseerd worden, o.a. door het promoveren of gemeentelijk organiseren van culturele manifestaties. — Het sportbeleid moet vooral niet-kompetitieve lichamelijke expressie centraal stellen (volksdans, ballet- en dansgroepen, turnkringen, amateuristische sportbeoefening). Vuistregels voor een socialistisch sportbeleid zijn: — Uitbouwen van voldoende sportinfrastruktuur teneinde de mogelijkheid tot het sportbeoefenen te waarborgen voor de gehele bevolking. — De voorwaarden scheppen om de sportpromotie voortdurend en diepgaand te laten gebeuren. Voortdurende begeleiding van het gemeentelijke sportgebeuren is onontbeerlijk. — De rekreatiesport in al zijn vormen mag niet ondergeschikt worden aan de gekommercialiseerde kompetitiesport. — De inspraak van de gebruiker moet verzekerd worden. Het beheer van de gemeentelijke sportinfrastruktuur is een fundamentele opdracht voor de gemeentelijke overheid, adviserend bijgestaan door de gebruikers. — Infrastruktuur en dienstverlening moeten primeren op subsidiëring. In het beleid ter stimulering van de manuele expressie zal men de nodige garanties moeten inbouwen om de artistieke vrijheid in al haar vormen (o.a. met betrekking tot tentoonstellingen in culturele centra) te waarborgen. Opvoeden tot verdraagzaamheid kan men onder andere nastreven door de bevolking in kontakt te brengen met radikaler en nieuwe kunstvormen en de organisatie van geregelde schoolbezoeken. Het belang van de reproducerende en museale kunst moet gerelativeerd worden en op een andere wijze benaderd. Dit ter bevordering van de hedendaagse volkscultuur. Het uitbouwen van een arthoteek (uitlenen van originele kunstwerken) is hiervan een voorbeeld. Het kontakt met jongeren (via jeugd- en tienerateliers) mag niet vergeten worden. Dit houdt tevens een pleidooi in voor het inrichten van open ateliers voor vrije expressietechnieken in de bestaande gemeentelijke muziek- en tekenscholen. Ook voor wat betreft de muzikale expressie dient zowel de amateuristische kunstbeoefening als het promoveren van de professionele groepen aandacht te krijgen: o.a. door bevorderen en bijstaan van zangkringen, fanfares, oprichten van een gemeentelijk muziekfonds, enz... De gemeente moet tot slot in het kader van haar mogelijkheden instaan voor het stimuleren van culturele minderheden en van jonge kunstenaars, o.a. door het ter beschikking stellen van werkruimten, het organiseren of promoveren van culturele manifestaties, aankopen van werken, enz... Het gemeentelijk cultuurbeleid biedt in dit verband ook de kans om een aantal internationale kontakten te leggen. Deze dimensie mag in een modern gemeentebeleid niet ontbreken, op voorwaarde dat men de bedoeling heeft te komen tot een uitwisseling van ideeën en kennismaking met wat leeft bij anderen. 'Prestigekontakten' kosten alleen veel geld. 22622 100. Taminau R. LAY-OUT EN GRAFIEK: "DRUKTE" KOLLEKTIEF V.Z.W. |
---|---|
Physical description: | geheel: hoogte: 52.00 cm geheel: breedte: 40.00 cm papier offset |