“…Tekst verso: arbeid. wij zijn zo gemeen. wij ploegen en wij zaaien, wij zijn zo gemeen te graven en te wroeten in d'aarde. wij maken van heide en woud om ons heen een rijke en vruchtbare gaarde wij weten het goed, we zijn zo gemeen en zullen het nimmer vergeten. wij kneden het brood en bakken het meteen, maar wij zijn te gemeen om 't te eten. wij dalen in de aarde, wij zijn zo gemeen tot de donkerste hoeken der mijnen. wij graven de schoonste, de kostbaarste steen die ooit in een kleinood mocht schijnen. wij vullen de kas als er geld wezen moet, niet zij die in overvloed zwemmen. wij zijn voor belasting betalen wel goed maar wij zijn te gemeen om te stemmen. wij zijn zo gemeen, o wij zijn zo gemeen toch mogen wij spinnen en weven. de warme gewaden, die koest'ren de leen van kleumende rijken omgeven. wij kennen ons armoe, wij kennen de vloek, wat helpt ons het jamm'ren en het
klagen? wij mogen wel weven het kostelijke doek, maar wij zijn te gemeen om 't te dragen. wij zijn zo gemeen, o wij zijn zo gemeen doch als men de trommel gaat roeren dan mogen wij, armen, ter wapenplaats heen om 't zwaard voor de rijken te voeren. wij zijn zo gemeen, doch wij zijn het alleen wier leven de zege moet kopen. men acht om te vechten ons niet te gemeen... maar wel om de buit te belopen! …”
Call Number: af012373